10.3.1
Juridisch kader
Artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. Op die vordering van de benadeelde partij is het materiële burgerlijk recht van toepassing. Los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering kan de rechter ambtshalve de in art. 36f, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft de wetgever beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechter een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (art. 361, derde lid, Sv).
Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit kan, naast de vergoeding van materiële schade, ook een vergoeding van immateriële schade vorderen op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit artikel geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen.
In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, kan op grond van voornoemd artikel en voor zover hier van belang slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn.
Degene die zich daarop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Gevoelens van angst en onzekerheid vormen nog geen aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met voldoende concrete gegevens moeten onderbouwen.
Dit is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat, hoewel zij begrijpt dat de wijze waarop de slachtoffers zijn benaderd en benadeeld nadelige gevolgen heeft veroorzaakt en hoewel er in de jurisprudentie ook enige aanwijzingen zijn waarbij anders is beslist, de bewezen verklaarde feiten niet zodanig zijn dat enkel op grond van de aard en ernst van de normschending kan worden gesteld dat de nadelige gevolgen zodanig voor de hand liggen dat reeds daarom tot vergoeding moet worden overgegaan.
Dit betekent dat degene die zich hierop beroept de gestelde aantasting in zijn persoon (het gestelde geestelijk letsel) met voldoende concrete gegevens moet onderbouwen.
De rechtbank zal met inachtneming van het voorgaande de vorderingen bespreken.
10.3.2
beoordeling van de vorderingen
De vordering van de benadeelde partij KPN B.V.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van vier van de vijf personen die de coulancevergoeding ad € 750,00 toegekend hebben gekregen, namelijk de personen die ook op de tenlastelegging zijn genoemd en waarvan de oplichting / diefstal bewezen is verklaard, niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan (ten aanzien van [slachtoffer 12] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] op 2 februari 2024 en ten aanzien van [slachtoffer 15] op 8 februari 2024). Overigens blijft het toe te kennen bedrag dan vanwege een rekenfout van KPN in de vordering nog steeds € 3.000,00 zoals gevorderd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van de vervanging van de bankpas (€ 4,50), het contante geld (€ 430,00) en de kosten voor beveiliging € 167,20) niet onrechtmatig of ongegrond voor en kan daarom worden toegewezen.
De rechtbank overweegt daarbij ten aanzien van het contante geld dat door de benadeelde is aangegeven dat zij kort voor het incident geld € 300,00 gepind had, hetgeen door middel van een afschrift is onderbouwd. De rechtbank acht het bovendien niet onaannemelijk dat naast dit gepinde bedrag ook nog enig ander contant geld in huis aanwezig was, zodat het hele bedrag voor vergoeding in aanmerking komt.
Ook de kosten voor beveiliging zijn voldoende onderbouwd en komen volgens staande jurisprudentie voor toewijzing in aanmerking, nu deze kosten zijn gericht op het verminderen van gevoelens van onveiligheid, ontstaan ten gevolge van het misdrijf.
Ten aanzien van de verzochte vergoeding voor de met de bankpas verrichte transacties constateert de rechtbank dat deze niet zijn vermeld in de aangifte en dat deze diefstal evenmin ten laste is gelegd. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van deze kosten niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de sieraden is de rechtbank van oordeel dat weliswaar is gesteld dát en welke sieraden zijn meegenomen, maar dat onvoldoende onderbouwing is gegeven om de waarde daarvan te kunnen bepalen. Een enkele schatting is daartoe onvoldoende. Eventuele nadere onderbouwing van deze post levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal [slachtoffer 6] daarom ook ten aanzien van die post niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit resterende deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij heeft voorts vergoeding van immateriële schade gevorderd.
Voor toewijzing van de gevorderde immateriële schade zal, zoals onder het kopje ‘juridisch kader’ is vermeld, vast moeten komen te staan dat het slachtoffer op andere wijze in zijn of haar persoon is aangetast.
Gesteld is dat de benadeelde partij naar aanleiding van de helpdeskfraude gevoelens van angst, onzekerheid, schaamte en gebrek aan veiligheid ervaart. Deze gevoelens vallen niet zonder meer onder het bereik van artikel 6:106 BW. Er is geen nadere (concrete) onderbouwing gegeven van de gestelde immateriële schade.
De behandeling van de vordering levert voor dit deel daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal [slachtoffer 6] daarom ook ten aanzien van die post niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit resterende deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal het toegewezen bedrag aan schadevergoeding (€ 601,70) matigen met
€ 750,00, omdat de benadeelde partij dit bedrag van KPN als coulancevergoeding heeft ontvangen. Dat betekent dat feitelijk geen ruimte overblijft om tot vergoeding over te gaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 15]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat bij haar contant geld is weggenomen en het gevorderde bedrag komt overeen met de aangifte.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van die kosten (in totaal € 1.760,00) dan ook niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Ten aanzien van de sieraden is de rechtbank van oordeel dat weliswaar is gesteld dát en welke sieraden zijn meegenomen, maar er is onvoldoende onderbouwing gegeven ten aanzien van de waarde daarvan. Een enkele schatting is daartoe onvoldoende. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal [slachtoffer 15] daarom ten aanzien van die post
niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en de benadeelde partij kan dit resterende deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij heeft voorts vergoeding van immateriële schade gevorderd.
Voor toewijzing van de gevorderde immateriële schade zal, zoals onder het kopje ‘juridisch kader’ is vermeld, vast moeten komen te staan dat het slachtoffer op andere wijze in zijn of haar persoon is aangetast.
Aangegeven is dat de benadeelde partij naar aanleiding van de helpdeskfraude gevoelens van angst, verdriet, herbelevingen en gebrek aan veiligheid ervaart. Deze gevoelens vallen niet zonder meer onder het bereik van artikel 6:106 BW. Er is geen nadere (concrete) onderbouwing gegeven van de gestelde immateriële schade.
De behandeling van de vordering levert voor dit deel daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal [slachtoffer 15] daarom ook ten aanzien van die post
niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit resterende deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering komt concluderend ook voor toewijzing in aanmerking voor wat betreft een deel van de materiele schade, met dien verstande dat de rechtbank het toe te wijzen bedrag zal matigen met € 750,00, nu de benadeelde partij dit bedrag van KPN als coulancevergoeding heeft ontvangen. De rechtbank ziet deze vergoeding niet slechts als vergoeding voor geleden immateriële schade, maar ook als tegemoetkoming ten aanzien van materiële schade. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 1.010,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan, te weten 20 november 2023.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 15] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10]
De benadeelde partij [slachtoffer 10] vordert € 7.245,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 subsidiair en 4 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Hoewel niet van alle sieraden een concrete onderbouwing kon worden gegeven, is – op het parelsnoer na – direct bij aangifte expliciet aangegeven welke sieraden aan de dader(s) waren afgegeven. De benadeelde partij heeft vervolgens ten aanzien van deze sieraden zoveel mogelijk geprobeerd een onderbouwing te geven.
De rechtbank acht de gevorderde schadevergoeding (behalve ten aanzien van de verzochte vergoeding voor het parelsnoer) daarom in dit geval voldoende onderbouwd en de vordering komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank
schat de waarde van de goederen op hetgeen door de benadeelde partij is aangevoerd, met uitzondering van de € 400,00 voor het parelsnoer. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een bedrag van € 6.845,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 december 2023.
[slachtoffer 10] zal ten aanzien van de kosten van het parelsnoer (€ 400,00) niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 10] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19]
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 subsidiair en 4 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is voldoende onderbouwd met afschriften van de afschrijvingen en niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 12 oktober 2023.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 19] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 subsidiair en 4 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De aangegeven afschrijvingen zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank constateert echter dat zich bij de vordering overschrijvingen van zowel 24 februari 2024 (waarvan de tenlastelegging zich ook in het dossier bevindt en welk feit bewezen is verklaard) als 8 maart 2024 bevinden. Op 8 maart 2024 is aangifte gedaan van diefstal van contant geld, welk geld ook in de vordering is opgenomen. Hoewel bij de vordering ook een aangifte van oplichting en diefstal met een valse sleutel, gepleegd 8 maart 2024 is overgelegd, zijn deze feiten niet ten laste gelegd en vallen deze ook buiten de tenlastegelegde en bewezenverklaarde periode.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank dan ook slechts ten aanzien van de op 24 februari 2024 gepinde bedragen (totaal € 1.900,00) niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 24 februari 2024.
De benadeelde partij zal in de vordering ten aanzien van het contante geld en de overige afschrijvingen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de onder 3 subsidiair en 4 subsidiair bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij kan dit resterende deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de sieraden is de rechtbank van oordeel dat weliswaar is gesteld dát en welke sieraden zijn meegenomen, maar dat er onvoldoende onderbouwing is gegeven ten aanzien van de waarde daarvan.
De behandeling van de vordering levert ten aanzien van de sieraden een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering op dit punt zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal [slachtoffer 3] daarom ook ten aanzien van die post niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en de benadeelde partij kan dit resterende deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel groot € 17.989,80 (te weten het bedrag van de bewezen verklaarde afschrijvingen) niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten op 22 december 2023. Hetgeen meer is gevorderd dan blijkens de afschriften in het dossier van de rekening is afgeschreven, zal worden afgewezen, nu dit geen vastgestelde schade is ten gevolge van het in deze zaak bewezen verklaarde strafbare feit.
De rechtbank is bij gebreke van enige onderbouwing niet gebleken van kosten voor rechtsbijstand, zodat de vordering ten aanzien van deze post zal worden afgewezen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor toekenning van het liquidatietarief.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor een deel, groot € 450,00, niet onrechtmatig of ongegrond voor. Hoewel dit bedrag niet expliciet is gevorderd, maar wel een bedrag voor de nieuw aangeschafte box ad € 520,00 (in plaats van de door verdachte niet geleverde box), acht de rechtbank een bedrag van € 450,00 voor toewijzing vatbaar, nu de benadeelde partij dit bedrag voor de ten laste gelegde box heeft betaald. De vordering zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten op 14 april 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11]
In het dossier bevindt zich een deels ingevulde vordering. De rechtbank constateert dat van de ingediende vordering de pagina’s 3 tot en met 5 ontbreken. Nu [slachtoffer 11] wel het formulier inhoudende een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend, maar daarvan kennelijk en om onduidelijke redenen een aantal pagina’s zijn weggevallen, gaat de rechtbank er van uit dat [slachtoffer 11] daadwerkelijk een vordering heeft in willen dienen. Hetgeen is ingediend zal daarom worden aangemerkt als vordering.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering op dit moment bij gebreke van de juiste stukken onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.