Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Arnhem
zaakgegevens 521140 \ CV EXPL 07-8767 \ HB/180/ts
uitspraak van
Vonnis
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon Sociale Verzekeringsbank, Vestiging Nijmegen (AOW/ANW)
gevestigd te Nijmegen
eisende partij
rolgemachtigde Groenewegen en Partners Arnhem
gemachtigde mr. J.M. Pol
tegen
1. [gedaagde sub 1]
wonende te Westervoort
2. [gedaagde sub 2]
wonende te Arnhem
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna SVB en (gezamenlijk) [gedaagde partij] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- het tussenvonnis van 17 december 2007
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 18 januari 2008
- de akte van de kant van [gedaagde partij]
- de antwoordakte van de kant van SVB.
De feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn zonen van (wijlen) de heer [X (grootvader)] en zijn echtgenote. Hun zuster (en dochter van de heer en mevrouw [X]) kon niet voor haar zoon(tje) [Y] zorgen. Jeugdzorg heeft [Y], geboren op [dag en maand] 1983, op driejarige leeftijd als pleegkind bij zijn grootouders geplaatst.
Op [dag en maand] 1990 is (grootvader) [X (grootvader)] 65 jaar geworden. Vanaf die datum ontvangt hij een uitkering (met toeslag) ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW).
De grootmoeder, mevrouw [X], is in 1998 overleden.
Op [dag en maand] 2001 is [Y] 18 jaar geworden.
In de periode januari tot en met maart 2003 heeft SVB een Onderzoek gezamenlijke huishouding bij de heer [X (grootvader)] verricht. Bij brieven van 19 juni 2003 heeft SVB aan de heer [X (grootvader)] laten weten dat hij een gezamenlijke huishouding (in de zin van de wet) voert met zijn kleinzoon [Y], die over eigen inkomen beschikt, als gevolg waarvan SVB (de hoogte van) zijn AOW-pensioen heeft herzien, de toeslag op het AOW-pensioen heeft gewijzigd en de teveel ontvangen bedragen aan AOW-pensioen en toeslag heeft teruggevorderd. Met ingang van augustus 2003 heeft SVB elke maand € 182,95 ingehouden op de uitkering aan van de heer [X (grootvader)].
Op 11 januari 2005 is de heer [X (grootvader)] overleden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn wettelijke erfgenamen van wijlen de heer [X (grootvader)].
Bij brief van 1 februari 2005 heeft SVB aan de erfgenamen laten weten dat zij het bericht heeft ontvangen dat de heer [X (grootvader)] is overleden. De brief luidt, voor zover voor de beoordeling van belang, als volgt:
“Er bestond recht op AOW-pensioen en vakantiegeld tot en met januari 2005. Het vakantiegeld dat de SVB nog verschuldigd is over de periode tot en met de dag van het overlijden, bedraagt bruto € 321,19.
Wij konden niet voorkomen dat er ten onrechte AOW-pensioen is doorbetaald tot het eind van januari 2005. Daarnaast kunt u in bijgevoegde brief lezen dat het recht op AOW-pensioen van wijlen de heer [X (grootvader)] is gewijzigd over de periode december 2003 tot en met januari 2005. Hierdoor is er over de bovengenoemde periode totaal € 1.654,97 bruto te veel AOW-pensioen betaald. Het vakantiegeld hebben wij verrekend met deze vordering, waardoor er totaal € 1.333,78 te veel aan AOW-pensioen is betaald. De SVB is verplicht dit bedrag terug te vorderen.”
Het geschil
SVB vordert [gedaagde partij] te veroordelen om aan SVB te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 1.226,73 met de wettelijke rente sedert 26 oktober 2007 over een bedrag van € 749,91 en kosten rechtens.
Aan haar vordering heeft SVB ten grondslag gelegd dat zij in de periode van december 2003 tot en met januari 2005 onverschuldigd een bedrag van € 1.654,97 aan AOW-pensioen en toeslag aan wijlen de heer [X (grootvader)] heeft betaald. SVB heeft op dit bedrag wegens verrekening met de opgebouwde vakantierechten een bedrag van € 321,19 in mindering gebracht, zodat resteert te betalen een bedrag van € 1.333,78. De wettelijke rente berekend tot en met 25 oktober 2007 bedraagt € 120,52. De buitengerechtelijke incassokosten bedragen € 357,00. De SVB heeft opeisbaar van [gedaagde partij] te vorderen gekregen in totaal € 1.811,30. Na aanmaningen van de incasso-intermediair van SVB heeft mede-erfgenaam [naam mede-erfgenaam] in mindering betaald een bedrag van € 584,57, zodat SVB thans nog opeisbaar te vorderen heeft een bedrag van € 1.226,73.
[gedaagde partij] hebben de vordering gemotiveerd betwist, zoals hierna voor zover van belang voor de beoordeling, aan de orde zal komen.
De beoordeling
In artikel 1 van de AOW is bepaald dat als gehuwd met of als echtgenoot van mede wordt aangemerkt de ongehuwde meerderjarige, in dit geval [Y] die met een andere ongehuwde meerderjarige, in dit geval de heer [X (grootvader)], een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Deze uitzondering doet zich hier niet voor. [Y] is als kleinzoon immers een bloedverwant in de tweede graad, ook al is hij als pleegkind bij zijn grootouders opgegroeid. Dat betekent dat [Y] vanaf het moment dat hij meerderjarig is geworden in het kader van de AOW wordt gelijkgesteld met een “echtgenoot”. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Uit het formulier “Onderzoek gezamenlijke huishouding” van 29 januari 2003 en de “Checklist onderzoek leefsituatie AOW/Anw” van 13 maart 2003, kan worden afgeleid dat de heer [X (grootvader)] en [Y] een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Weliswaar is de vraag in het “Onderzoek gezamenlijke huishouding”: Hoeveel bedraagt de bijdrage per maand in de kosten van de gezaandere vragen in de “Checklist onderzoek leefsituatie AOW/Anw” verwijzen naar een gezamenlijke huishouding. Zowel de vraag: Hoeveel draagt u per maand bij in de kosten van de huishouding?, als de vraag: Wie betaalt de dagelijkse boodschappen?, zijn beantwoord met: “de heer [X (grootvader)]. 80% en de heer [Y] 20%”. De vraag: Draagt u op een andere wijze zorg voor elkaar?, is beantwoord met “ja, men helpt elkaar in huis”. Verder blijkt dat de volgende activiteiten gezamenlijk worden uitgevoerd: maaltijden, koken, boodschappen, huishoudelijke werkzaamheden, klusjes, tuinonderhoud, afleggen of ontvangen van bezoek. Ook de vraag: Verzorgt u elkaar bij (kortstondige) ziekte? is beantwoord met “ja, eerste behoeften”. Daaraan wordt door SVB terecht de conclusie verbonden dat de heer [X (grootvader)] en [Y] vanaf het moment dat [Y] meerderjarig is geworden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.
Dat SVB bij brief van 17 februari 2005 de aanvraag van [Y] om in aanmerking te komen voor een overlijdensuitkering aanvankelijk heeft afgewezen omdat hij met wijlen de heer [X (grootvader)] geen gezamenlijke huishouding zou hebben gevoerd, doet daaraan niet af, aangezien SVB haar fout heeft erkend en alsnog een overlijdensuitkering aan [Y] heeft toegekend.
In artikel 10 AOW is bepaald dat ingeval van een gezamenlijke huishouding het inkomen uit arbeid van de “echtgenoot”, in dit geval [Y], vanaf het moment waarop hij meerderjarig is geworden, in mindering wordt gebracht op de toeslag op het AOW-pensioen van de pensioengerechtigde, in dit geval de heer [X (grootvader)]. Indien de heer [X (grootvader)] door het inkomen uit arbeid van [Y] voor een lager AOW-pensioen en toeslag in aanmerking komt, verplicht artikel 17 AOW SVB het AOW-pensioen te herzien en de toeslag te wijzigen. Artikel 24 AOW verplicht SVB eventueel teveel betaald AOW-pensioen en toeslag van de pensioengerechtigde, in dit geval de heer [X (grootvader)], terug te vorderen.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft SVB bij brieven van 19 juni 2003 op juiste gronden het AOW-pensioen herzien, de toeslag gewijzigd en de teveel ontvangen bedragen aan AOW-pensioen en toeslag teruggevorderd. Niet gebleken is dat de heer [X (grootvader)] binnen zes weken na 19 juni 2003 bezwaar heeft aangetekend tegen de beslissingen van SVB. Wél heeft [gedaagde sub 1] op 11 maart 2005 een bezwaarschrift ingediend tegen alle beslissingen van SVB, inhoudende dat [Y] met de heer [X (grootvader)] een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. Niet gebleken is dat [gedaagde sub 1] zijn bezwaarschrift op verzoek van SVB heeft aangevuld met de reden van het te laat indienen daarvan. Evenmin is gebleken dat [gedaagde sub 1] zijn bezwaarschrift alsnog ondertekend naar SVB retour heeft gezonden.
Eveneens heeft SVB naar het oordeel van de kantonrechter bij brieven van 1 februari 2005 op juiste gronden de toeslag op het AOW-pensioen gewijzigd en het teveel ontvangen bedrag aan toeslag teruggevorderd. Uit de brief van 1 februari 2005 met betrekking tot de wijziging van toeslag blijkt immers dat het inkomen uit arbeid van [Y] vanaf april 2004 aanzienlijk is gestegen, als gevolg waarvan het recht op toeslag van de heer [X (grootvader)] is gewijzigd. Niet gebleken is dat de erfgenamen van de heer [X (grootvader)] binnen zes weken na 1 februari 2005 bezwaar hebben aangetekend tegen deze beslissing van SVB, althans niet is gebleken dat zij hun bezwaarschrift van 11 maart 2005 (alsnog correct) hebben ingediend nadat zij door SVB in de brief van 16 maart 2005 zijn gewezen op enige omissies. Wél hebben [gedaagde partij] opgemerkt dat in de brief van 1 februari 2005 met betrekking tot de beëindiging van het AOW-pensioen SVB het vakantiegeld van € 321,19 en het AOW-pensioen van € 1.654,97 in termen van bruto en het totaal te vorderen bedrag van € 1.333,78 in termen van netto heeft uitgedrukt. Naar de kantonrechter begrijpt berust dit op een vergissing van SVB, nu alle drie de bedragen in de inleidende dagvaarding in termen van netto zijn uitgedrukt.
Hoewel de kantonrechter begrip heeft voor de (negatieve) gevoelens die deze zaak bij [gedaagde partij] oproept kan hij niet anders dan oordelen dat SVB thans nog een bedrag van € 1.226,73 aan ten onrechte uitgekeerde AOW-pensioen en toeslag opeisbaar te vorderen heeft van [gedaagde partij]. Zelfs al zou het zo zijn dat de heer [X (grootvader)] zich weinig weerbaar heeft opgesteld omdat hij door de hele situatie geïntimideerd zou zijn, dan nog moet worden geconstateerd dat niet gesproken kan worden van onjuiste wetstoepassing. Daarom wordt de vordering toegewezen.
[gedaagde partij] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten dragen.
De beslissing
De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde partij] om aan SVB te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 1.226,73, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2007 over een bedrag van € 749,21 tot aan de dag van de volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van SVB begroot op € 196,62 aan dagvaardingskosten, € 151,00 aan vastrecht en € 250,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. H.J.T. Blom en in het openbaar uitgesproken op