Partijen hebben getracht de schade in der minne te regelen. Dat is tot op heden niet gelukt.
Bij brief van 17 november 2011 heeft [verzoekster] het volgende aan de vertegenwoordiger van de aansprakelijkheidsverzekeraar van Ceres laten weten:
“Op 10 oktober jl. hebben wij met elkaar gesproken over een mogelijke afwikkeling van bovengenoemde letselschadezaak.
Nu wij beschikken over de onafhankelijke expertise van dr. Eikelaar d.d. 12 mei 2011 kunnen wij vaststellen dat daarbij de volgende uitgangspunten dienen te gelden:
-de prognose is dubieus;
-de artrose is verergerd en daarvoor geldt thans een b.i. van 12%;
-bij gewrichtsvervanging, die er na een aantal jaren zeker aankomt, zou er een functieverlies zijn van 17%;
-er bestaan beperkingen in ADL, zelfverzorging, vrijetijdsbesteding, sport en huishoudelijk werk,
-er zal op termijn een elleboogprothese nodig zijn,
-er zal op termijn een littekencorrectie plaatsvinden.
In een poging de toekomstige schade van cliënte enigszins concreet te maken heb ik voorgesteld haar toekomstige schade in de vorm van hulp te waarderen op 8 uur per dag, één dag per week, 48 weken per jaar.
Hoewel u in eerste instantie bereid bleek om uit te gaan van de looptijd van 34 jaar (tot de leeftijd van 65 jaar) bent u daarop in tweede instantie teruggekomen door een looptijd van 29 jaar (tot de leeftijd van 60) te hanteren.
U bent uitgegaan van een uurtarief ad 10,-.
Een en ander levert voor een jaarschade van € 3.840,- en een looptijd van 29 jaar een totale schade van € 81.604,- op.
Bij een looptijd van 34 jaar is de totale schade € 91.465,-.
Voor de toekomstige operaties etc. hebt u voorgesteld rekening te houden met een extra smartengeld van € 5.000,-.
Inmiddels heb ik met cliënte gesproken. Zij kan zich vinden in het uitgangspunt om haar toekomstige hulpbehoefte te waarderen op 8 uur per week, gedurende 48 weken per jaar. Haar bezwaren liggen echter in de looptijd en het uurtarief.
De kosten voor hulp van 384 uren per jaar moet worden gezien als een gemiddelde. Bovendien moet het niet gezien worden als enkel huishoudelijke hulp, maar hulp op alle mogelijke terreinen. In de jaren dat er sprake zal zijn van opgroeiende kinderen zal er waarschijnlijk meer hulp nodig zijn dan 8 uur per week; in de latere jaren zal die hulp mogelijk iets minder zijn, maar er is geen reden om de hulpbehoefte slechts te berekenen tot 60 jarige leeftijd. Juist omdat er van een gemiddelde wordt uitgegaan, is het redelijker om de looptijd te verlengen. Ik noem als voorbeeld dat cliënte als gevolg van haar handicap op veel latere leeftijd mogelijk meer hulp bij ADL nodig zal hebben, terwijl zij die hulp — zonder ongeval — niet nodig gehad zou hebben. Er is dus alle reden om de looptijd te verlengen tot bijvoorbeeld 75 jaar.
Een uurtarief ad € 10,- is niet reëel. Voor particuliere hulp wordt over het algemeen tenminste € 15,- per uur betaald. Dit geeft een jaarschade van € 5.760,-. Uitgaande van een looptijd van 44 jaar (75 jarige leeftijd) leidt dat tot een toekomstige schade van € 163.356,-.
Ten slotte en niet in de laatste plaats het volgende.
In uw voorstel houdt u rekening met verrekening van het totaal betaalde voorschot ad € 15.000,-. Dat lijkt mij niet juist, aangezien deze € 15.000,- is betaald voor inmiddels geleden materiële en immateriële schade. Ik verwijs naar mijn brief van 26 april 2007. Verrekening van voorschotten is derhalve niet aan de orde. Wij praten nu enkel nog over toekomstige schade die te verwachten is op basis van de onafhankelijke medische expertise.”