beschikking
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie [Arnhem]
zaakgegevens 811338 \ HA VERZ 12-1085 \ 169 IK
uitspraak van 19 juni 2012
beschikking
in de zaak van
de besloten vennootschap [werkgever]
gevestigd te [vestigingsplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. G.J. Gerrits
tegen
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. C.B.J.M. Samson
Partijen worden hierna [werkgever] en [werknemer] genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties
- het verweerschrift met producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 29 mei 2012.
2. De feiten
2.1. [werknemer] (geboren op [dag en maand] 1977) is op 1 januari 2010 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) [werkgever] als juridisch medewerker voor 32 uur per week. Haar laatstgenoten salaris bedraagt € 2.000,-- bruto per maand te vermeerderen met
8% vakantiebijslag. Er is in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst als bijzondere bepaling opgenomen dat als [werknemer] haar opleiding vóór 1 juli 2012 afrondt haar een aanbod zal worden gedaan om bij [werkgever] in dienst te treden als advocaat-stagiaire.
2.2. De rechtsvoorganger van [werkgever] is de besloten vennootschap [naam rechtsvoorganger], opgericht in november 2009 waarvan als vennoten de advocatenkantoren [vennoot A], [vennoot B], [vennoot C], [vennoot D] en [vennoot E] deel uitmaakten.
2.3. [persoon F] (hierna: [persoon F]), directeur van advocatenkantoor [vennoot A], is de vader van [werknemer].
2.4. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt het volgende over het arbeidsverleden van [werknemer] voorafgaande aan indiensttreding bij [werkgever]:
- [werknemer] is van 1 juli 2002 tot 1 april 2008 in dienst geweest van (de rechtsvoorganger van) [kantoor G] voor 20 uur per week tegen een salaris van laatstelijk € 646,29 bruto en netto € 559,89 per maand. Hoewel [werknemer] formeel in dienst was bij de maatschap, was zij dat materieel bij [persoon F]. De maatschap betaalde haar loonkosten en berekende die door aan [persoon F]. [werknemer] werkte in dat kader vrijwel uitsluitend voor [persoon F] en later, toen [persoon H] in dienst getreden was, ook wel voor haar. Zij verrichtte ten behoeve van de praktijk van [persoon F] allerlei hand- en spandiensten zoals het verzorgen van koffie en maaltijden, het doen van boodschappen, als ook licht secretarieel werk zoals het invoeren van uren, invoeren nieuwe zaken, kopiëren stukken, inrichten dossiers, aannemen telefoon en uitwerken teksten. (Uit de schriftelijke verklaring van de heer [directeur kantoor G] productie 9 bij verzoek).
- [werknemer] is van 1 oktober 2008 tot en met 31 mei 2009 werkzaam geweest bij Advocatenkantoor [vennoot A] tegen een salaris van € 2.700,-- bruto per maand op basis van een fulltime dienstverband exclusief 8% vakantiebijslag. [werknemer] heeft met ingang van 16 januari 2009 tot en met 14 mei 2009 zwangerschapsverlof- en een hogere bevallingsuitkering genoten. Voor de periode dat [werknemer] met zwangerschapsverlof is geweest heeft haar werkgever van het UWV een uitkering van € 13.340,90 genoten. (Uit de schriftelijke verklaring van de heer [persoon I] van Reigersbos organisatie advies en administratieve diensten, productie16 bij verzoek).
2.5. [werknemer] heeft zich op 15 september 2011 ziek gemeld. [werknemer] heeft [werkgever] op 26 februari 2012 medegedeeld dat zij zwanger is.
2.6. Advocatenkantoor [vennoot A] is per 1 januari 2012 uitgetreden als vennoot. Advocatenkantoor [vennoot E] is per 1 maart 2012 uitgetreden als vennoot.
3. Het verzoek en het verweer
3.1. [werkgever] verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden wegens gewichtige redenen.
3.2. [werkgever] onderbouwt het verzoek, kort samengevat, als volgt.
[werknemer] heeft feitelijk slechts gedurende een periode van maximaal 4 maanden werkervaring als juridisch medewerker opgedaan op het moment dat zij in dienst trad bij [werkgever]. Het is ook alleen in die periode geweest dat aan haar een loon is toegekend van
€ 2.700,-- bruto per maand. [werkgever] vermoedt dat advocatenkantoor [vennoot A] en [werknemer] een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan met het doel om in het kader van het aanstaande zwangerschapsverlof een voor [werknemer] zo hoog mogelijke uitkering te ontvangen. Advocatenkantoor [vennoot A] bleek niet opgegeven te hebben dat zij één werknemer in dienst had. Haar bedrijfseconomische positie stond indienstneming van een werknemer tegen een beloning van € 2.700,-- bruto per maand ook niet toe.
Als [werkgever] bekend was geweest met deze omstandigheden dam was zij geen arbeidsovereenkomst met [werknemer] aangegaan, althans in elk geval was aan de kennelijk onervaren en werkloze [werknemer] geen loon van € 2.500,-- bruto per maand aangeboden. De omvang van de door [werknemer] gewenste beloning is vóór 1 januari 2010 herhaaldelijk onderwerp van gesprek geweest. [werkgever] wilde zien dat [werknemer] het salaris dat ze bedong ook daadwerkelijk verdiende. [werknemer] heeft om die reden de arbeidsovereenkomst met advocatenkantoor [vennoot A] getoond. [werkgever] was er niet mee bekend dat haar arbeidsovereenkomst met advocatenkantoor [vennoot A] medio 2009 al was geëindigd. In januari 2012 legde [werknemer] ook nog het verzoek bij [werkgever] neer vier nog resterende vakantiedagen uit het vorige dienstverband te verzilveren.
[werkgever] is primair van mening dat er sprake is van een dringende reden. [werknemer] heeft onjuiste informatie verstrekt met betrekking tot haar arbeidsverleden en beloning, althans heeft relevante informatie verzwegen. Van een vergoeding kan dan ook geen sprake zijn. Subsidiair is er sprake van veranderingen in de omstandigheden. De opstelling en mededelingen van [werknemer] hebben geleid tot het ontstaan van een ernstige en onherstelbare vertrouwensbreuk. Meer subsidiair geldt dat de functie van [werknemer] door het vertrek van [persoon F]. en [persoon H] volledig is komen te vervallen, in welk kader [werkgever] een vergoeding aanbiedt van € 2.160,-- bruto.
3.3. [werknemer] voert, kort samengevat, het volgende verweer.
Er heeft op 8 december 2008 een bijeenkomst plaatsgevonden over de oprichting van een nieuw kantoor, waarbij [namen 4 personen] en [werknemer] aanwezig waren. [persoon F]. heeft in dat kader kenbaar gemaakt dat de plaats van [werknemer] als juridisch medewerker niet onderhandelbaar was. De aanwezigen waren bekend met de toenmalige arbeidsovereenkomst tussen Advocatenkantoor [vennoot A] en [werknemer], alsmede met het in december 2008 door [werknemer] verdiende salaris, althans [werknemer] had geen reden te veronderstellen dat die kennis ontbrak.
[werknemer] heeft na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met (de rechtsvoorganger van ) [kantoor G] haar studie in januari 2008 weer opgepakt. [persoon F]. sprak [werknemer] in de tweede helft van 2008 aan over de mogelijkheid om in de nabije toekomst wellicht als juridisch medewerkster werkzaam te worden. Ter voorbereiding daarop heeft [werknemer] de door [persoon F]. geboden mogelijkheid om als juridisch medewerker in opleiding in dienst te treden van Advocatenkantoor [vennoot A] benut. Die functie ging in op 1 oktober 2008. Dat [werknemer] in verwachting was, stond daar niet aan in de weg. Dat [persoon F]. zich wat de salariëring betreft geen karig broodheer toonde was prettig.
[werknemer] heeft medio 2009 zelf de beslissing genomen om haar primaire aandacht op haar studie te gaan richten. [werknemer] was nog wel frequent op kantoor, voornamelijk om te studeren. Het was daarbij de bedoeling om in 3 jaar de studie af te ronden om een plaats als advocaat-stagiaire te krijgen.
Er is geen sprake van onheus handelen van [werknemer] bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst. Er is geen sprake van een vertrouwensbreuk. Het gaat om een door [werkgever] voorgewende vertrouwensbreuk om zo goedkoop mogelijk van [werknemer] af te komen. De inkrimping van het aantal advocaten, overigens maar met één, ligt in de risicosfeer van [werkgever]. [werknemer] is beschikbaar voor verrichting van secretariële werkzaamheden.
De opzegverboden van artikel 7:670 lid 1 en 2 BW dienen te worden gerespecteerd.
4. De beoordeling
4.1 [werknemer] is arbeidsongeschikt en zwanger. De opzegverboden zijn dan ook van toepassing. Dat kan aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staan, indien aangenomen zou moeten worden dat onderhavig verzoek daarmee verband houdt. Daarvan is echter in het geheel niet gebleken. [werknemer] heeft daarvoor ook geen onderbouwing aangeleverd. Het beroep van [werknemer] op de reflexwerking van de opzegverboden wordt dan ook verworpen.
4.2 [werknemer] is op voorspraak van [persoon F]. in dienst gekomen. Het betrof voor [persoon F]. zelfs een niet onderhandelbaar punt. [werknemer] heeft haar functie ten dienste gesteld van de praktijk van [persoon F]. Per 1 januari 2012 is [persoon F]. als vennoot uitgetreden. Dat vertrek is niet geruisloos verlopen. Dat raakt onontkoombaar ook de positie van [werknemer] en de houdbaarheid van haar functioneren binnen [werkgever]. De functies van [werknemer] en [persoon F]. zijn immers door de wijze waarop de indiensttreding van [werknemer] is afgedwongen en de wijze waarop vervolgens inhoud is gegeven aan de functievervulling met elkaar vervlochten.
4.3 Dat de arbeidspositie van [werknemer] wankelt op het moment dat [persoon F]. vertrekt, ligt, gelet ook op de wijze waarop de functie is ingebed in de organisatie, voor de hand. Dat aspect komt grotendeels voor rekening van [werknemer]. Zij heeft in haar functioneren geen verbreding in de organisatie gezocht en daarmee een smalle basis gehouden. Er is dan wel wat nodig om toch gehandhaafd te kunnen blijven bij vertrek van [persoon F].
4.4 [werkgever] voelt zich om de tuin geleid en bekocht. [werkgever] kan worden verweten dat zij bij binnenkomst van [werknemer] haar arbeidsverleden niet heeft onderzocht door het opvragen van referenties. Anderzijds is begrijpelijk dat zij zich heeft verlaten op het beeld dat over [werknemer] was geschetst. Als [werkgever] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst had geweten waaruit de werkervaring van [werknemer] precies had bestaan, dan is niet aannemelijk dat zij [werknemer] een salaris van € 2.500,-- bruto per maand zou hebben geboden. Dat [werknemer] er van uit ging, althans geen reden had aan te nemen dat [werkgever] niet van de hoed en de rand wist, kan op basis van de enkele verklaring van [werknemer] daarover niet worden aangenomen. Daarvoor zijn er te veel ongerijmdheden, zoals de hoogte van het salaris dat [werknemer] bij Advocatenkantoor [persoon F]. verdiende, het korte tijdsbestek dat die arbeidsovereenkomst heeft geduurd, het feit dat [werknemer] zwanger was bij aanvang van die arbeidsovereenkomst, de overlegging van die (reeds geëindigde) arbeidsovereenkomst bij de salarisonderhandelingen en het verzoek van [werknemer], althans dat heeft zij niet, dan wel onvoldoende weersproken, tot verzilvering van de door haar in dat dienstverband opgebouwde vakantiedagen. [werknemer] moet zich terdege bewust zijn geweest van de twijfel bij [werkgever] over de hoogte van haar salaris. Een gedegen reactie, die de gang van zaken verklaart en nader duidt, had van [werknemer] verwacht mogen worden.
4.5 Dat [werkgever] geen vertrouwen meer in [werknemer] heeft, is begrijpelijk. De kantonrechter kwalificeert de vertrouwensbreuk als een gewichtige reden, die [werknemer] door haar opstelling over zich zelf heeft afgeroepen en haar dan ook grotendeels moet worden verweten.
Voor enige vergoeding ziet de kantonrechter dan ook geen aanleiding.
4.6 Nu geen vergoeding wordt toegekend, behoeft [werkgever] niet in de gelegenheid te worden gesteld het verzoek in te trekken.
4.7 In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding te proceskosten te compenseren.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1 ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2012;
5.2 compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2012.