vonnis
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Wageningen
zaakgegevens 809014 \ CV EXPL 12-1186 \ 127\392
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. T.J. van Veen
tegen
de stichting Stichting Veluws Bureau voor Toerisme
gevestigd te Apeldoorn
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.H.G. van de Mortel
Partijen worden hierna [werknemer ] en VBT genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 mei 2012 en de daarin genoemde processtukken
- de brief van 7 augustus 2012 van mr. Van de Mortel met als bijlagen producties 26 tot en met 29
- de brief van 9 augustus 2012 van mr. Van Veen met als bijlage productie 12
- de pleitaantekeningen van mr. Van Veen
- de pleitaantekeningen van mr. Van de Mortel
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 15 augustus 2012.
2. De feiten
2.1. [werknemer ], geboren op [dag en maand] 1950 en thans derhalve 62 jaar, is op 1 mei 1978 in dienst getreden van VVV Zuid-West Veluwe, later genaamd Regio VVV Veluwe & Vallei. [werknemer ] vervulde aldaar laatstelijk de functie van directeur tegen een salaris van € 6.813,00 bruto per maand, exclusief 1% jaarlijkse bonus en 8% vakantiegeld, neerkomend op een totaal van € 88.296,00 bruto per jaar.
2.2. De activiteiten van Regio VVV Veluwe & Vallei, en van een aantal andere organisaties gericht op (ontwikkeling van) toerisme, zijn per 1 januari 2010 grotendeels overgedragen aan VBT.
2.3. In het kader van de vorming van VBT is een Sociaal Plan opgesteld, dat gold tot 31 december 2010.
2.4. [werknemer ] is per 1 januari 2010 van rechtswege in dienst getreden bij VBT. Hij vervulde aldaar de functie van relatiebeheerder. [werknemer ] werd voor 20% van zijn dienstverband, neerkomend op acht uur per week, gedetacheerd bij VVV Regionaal Bureau Toerisme Vallei. Met ingang van 1 juni 2011 is de detachering van [werknemer ] uitgebreid naar tien uur per week, derhalve 25% van het dienstverband.
2.5. De inkomsten van VBT bestaan voor een belangrijk deel uit gemeentelijke subsidies. Begin 2011 is VBT medegedeeld dat de subsidies zullen worden afgebouwd van € 1,9 miljoen in 2010 tot € 1,1 miljoen in 2014.
2.6. In een aanvraag van 28 september 2011 heeft VBT aan het UWV toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst met [werknemer ], alsmede die met vijf andere werknemers, te mogen opzeggen op grond van bedrijfseconomische redenen. In een beslissing van 9 november 2011 heeft het UWV de gevraagde toestemming verleend, waarna VBT bij brief van 15 november 2011 het dienstverband met [werknemer ] heeft opgezegd tegen 1 april 2012.
2.7. Aan [werknemer ] is door VBT outplacementbegeleiding aangeboden ter waarde van € 2.500,00 exclusief btw.
2.8. De werkzaamheden van [werknemer ] bij VVV Regionaal Bureau Toerisme Vallei zijn voortgezet, thans op basis van een dienstverband. Per 1 mei 2012 heeft dit dienstverband een omvang van zestien uur per week.
3. De vordering en het verweer
3.1. [werknemer ] vordert veroordeling van VBT tot betaling van een bedrag van € 150.000,00 bruto aan schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. Voorts vordert [werknemer ] veroordeling van VBT tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.2. [werknemer ] legt aan de vordering ten grondslag dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag nu de gevolgen van de opzegging van het dienstverband voor hem te ernstig zijn in vergelijking met de belangen van VBT (gevolgencriterium). VBT dient de door [werknemer ] als gevolg van het kennelijk onredelijk ontslag geleden schade te vergoeden.
3.3. VBT voert gemotiveerd verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.
4. De beoordeling
Kennelijk onredelijk ontslag?
4.1. Of het ontslag van [werknemer ] kennelijk onredelijk is, dient, nu hij zich (uitdrukkelijk enkel) beroept op het gevolgencriterium, beoordeeld te worden op grond van alle omstandigheden van het geval (Hoge Raad 15 februari 2008, NJ 2008/111). De omstandigheden die een rol (kunnen) spelen, volgen uit de zogenaamde ‘omstandighedencatalogus’ (onder meer Gerechtshof Arnhem 7 juli 2009, JAR 2009/198).
4.2. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn in het onderhavige geval met name de volgende omstandigheden van belang.
4.3. Aan de zijde van VBT spelen bedrijfseconomische omstandigheden. [werknemer ] heeft weliswaar kanttekeningen geplaatst bij de door VBT gestelde ernst van haar financiële situatie, doch onweersproken is dat die situatie op zijn minst zorgelijk is. Onweersproken is ook dat ingrepen door VBT, onder meer in het personeelsbestand, noodzakelijk waren om haar voortbestaan te waarborgen. De kantonrechter acht dat door VBT ook voldoende onderbouwd.
4.4. Tegenover de belangen van VBT staan de gevolgen van het ontslag voor [werknemer ]. Hij was ten tijde van het ontslag 61 jaar en bijna 34 jaar in dienst van (de rechtsvoorganger van) VBT waarbij niet ter discussie staat dat hij steeds naar tevredenheid heeft gefunctioneerd. De reden voor het ontslag ligt derhalve geheel in de risicosfeer van VBT. Anderszins is niet gesteld of gebleken. De kantonrechter acht voorts aannemelijk dat [werknemer ], als directeur, binnen Regio VVV Veluwe & Vallei een belangrijke positie innam en van die organisatie ‘het gezicht’ was. Hoewel partijen twisten over de hoogte ervan, staat vast dat [werknemer ] inkomens- en pensioenschade heeft geleden, lijdt en mogelijk verder zal lijden door het ontslag.
4.5. [werknemer ] is per 1 januari 2010 in dienst getreden van VBT, terwijl op 28 september 2011, derhalve nog geen twee jaar later, de ontslagvergunning is aangevraagd. Aan [werknemer ] is een zeer beperkte compensatie aangeboden, te weten een bedrag van € 2.500,00 te besteden aan outplacement.
4.6. De kantonrechter komt op grond van deze omstandigheden tot het volgende oordeel. Uit de stellingen van partijen volgt dat geen sociaal plan gold ten tijde van de reorganisatieronde waarin de ontslagvergunning voor [werknemer ] en vijf andere werknemers is aangevraagd. Overigens is door VBT ter comparitie gesteld dat in het eerder geldende sociaal plan de passendheid van een functie niet is onderscheiden naar een (maximaal) inkomensverschil in vergelijking met de ten tijde van de reorganisatie door de betreffende werknemer uitgeoefende functie. Dat leidt tot de conclusie dat VBT vrij was om eigen keuzes te maken met betrekking tot de door haar al dan niet te handhaven werknemers, anderszins is in ieder geval niet gebleken.
4.7. Onweersproken is dat de door [werknemer ] vervulde functie van relatiebeheerder is vervallen. De kantonrechter acht niet voldoende betwist dat [werknemer ] de capaciteiten had om een andere functie binnen VBT te vervullen, bijvoorbeeld de door hem geambieerde functie van regiocoördinator. Het moge zo zijn, zoals VBT stelt, dat de functies van relatiebeheerder en regiocoördinator niet onderling uitwisselbaar zijn, doch dat brengt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet met zich dat moet worden aangenomen dat [werknemer ] die functie niet kon uitoefenen. De kantonrechter neemt het tegendeel aan, op grond van de omstandigheid dat [werknemer ] bij Regio VVV Veluwe & Vallei steeds de, naar mag worden aangenomen meeromvattende, functie van directeur heeft vervuld op een wijze die hem tot ‘het gezicht’ van die organisatie maakte. Gelet op het hiervoor overwogene was het salarisverschil – VBT heeft onweersproken aangevoerd dat het salaris van een regiocoördinator minder dan de helft is van het salaris van [werknemer ] – op zichzelf geen gegronde reden de functie niet aan [werknemer ] aan te bieden nu geen gebondenheid bestond aan passendheid in de zin van een sociaal plan. Een afbouwregeling voor het salaris had in die situatie wel in de rede gelegen.
4.8. Aan VBT komt, zoals VBT ook heeft gesteld, de (beleids-)vrijheid toe haar organisatie in te richten zoals zij wil. In het onderhavige geval speelt die (beleids-)vrijheid een rol bij het vormgeven van de, zoals hiervoor is vastgesteld noodzakelijke, reorganisatie. VBT heeft de functie van regiocoördinator aangeboden aan de teamleiders en coördinatoren van de verschillende VVV-winkels. De kantonrechter is van oordeel dat VBT daartoe in beginsel de vrijheid had, doch dat zij in het onderhavige geval onvoldoende rekening heeft gehouden met de leeftijd, het aantal dienstjaren van [werknemer ] alsmede diens status binnen de organisatie. Nog geen twee jaar na indiensttreding diende [werknemer ] VBT reeds te verlaten. VBT heeft onvoldoende onderbouwd wat zij heeft gedaan om te trachten [werknemer ] – al dan niet als regiocoördinator – voor haar organisatie te behouden, zo nodig in een (aanzienlijk) lager betaalde functie teneinde een zoveel mogelijk gelijke bezuiniging te realiseren als wanneer [werknemer ] zou worden ontslagen, waardoor recht zou zijn gedaan aan het belang van VBT.
4.9. Gezien de leeftijd van [werknemer ] en diens arbeidsverleden binnen de organisatie had naar het oordeel van de kantonrechter van VBT mogen worden verwacht dat zij zich daartoe in hoge mate zou inspannen, mede gelet op het toch beperkte aantal jaren dat het dienstverband tot het pensioen van [werknemer ] zou duren. Daarbij is ook van belang dat [werknemer ], nu hij steeds bij VBT en haar rechtsvoorganger heeft gewerkt, een vrij eenzijdig arbeidsverleden heeft, daardoor een beperkte ‘employability’ en (dus) een eveneens beperkte kans op het vinden van een andere baan, nog afgezien van zijn leeftijd. De door [werknemer ] bij VBT gevolgde (management-)cursussen doen daaraan naar het oordeel van de kantonrechter niet af. Voorts was duidelijk dat VBT [werknemer ] slechts een zeer beperkte vergoeding kon, althans zou, aanbieden. VBT wist dus dat het ontslag relatief grote gevolgen had voor [werknemer ].
4.10. Het is uiteraard zo, zoals VBT naar voren heeft gebracht, dat het behoud van [werknemer ] ten koste was gegaan van een andere werknemer. Door VBT is naar het oordeel van de kantonrechter echter onvoldoende onderbouwd waarom, mede in het licht van voornoemde omstandigheden aan de zijde van [werknemer ], VBT tot een afweging in zijn nadeel is gekomen. Dat maakt het ontslag niet strijdig met het afspiegelingsbeginsel, doch het is wel van belang bij het bepalen van het belang aan de zijde van VBT.
4.11. Gelet op de – voor VBT kenbare – gevolgen van het ontslag voor [werknemer ] en de belangen van VBT waaraan, zoals hiervoor omschreven, ook op andere wijze recht kon worden gedaan zonder het ontslag van [werknemer ], acht de kantonrechter de gevolgen voor [werknemer ] te ernstig in vergelijking van het belang aan de zijde van VBT. De kantonrechter komt op grond daarvan tot het oordeel dat het ontslag van [werknemer ] kennelijk onredelijk is.
Schade
4.12. Gelet op het vorenstaande dient de door [werknemer ] geleden en te lijden schade als gevolg van het ontslag zo nauwkeurig als mogelijk begroot – en waar dat niet mogelijk is geschat – te worden, waarna een oordeel kan worden gegeven over welk deel van de totale schade aan VBT dient te worden toegerekend.
4.13. [werknemer ] heeft zijn schade gesteld op € 175.693,00, bestaande uit gemist salaris (€ 39.859,50 bruto per jaar, totaal € 119.578,50 in drie jaar) en pensioenschade ad € 56.114,53. [werknemer ] stelt dat de vergoeding niet verder dient te worden beperkt dan tot € 150.000,00.
4.14. Terecht is door VBT aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat [werknemer ] per 1 mei 2012 zestien uur per week werkt bij VVV Regionaal Bureau Toerisme Vallei. In zijn schadeopstelling is [werknemer ] uitgegaan van tien uur. De zestien uur staat gelijk aan 40% van het dienstverband van veertig uur dat [werknemer ] bij VBT had. Nu het dienstverband die omvang heeft gekregen na een maand dat hij uit dienst is gegaan bij VBT, wordt gemakshalve voor de gehele periode vanaf het ontslag met die omvang gerekend. De kantonrechter gaat voorts uit van het voortbestaan van dit dienstverband tot de pensioenleeftijd van [werknemer ]. [werknemer ] doet dat zelf ook en er is niets gesteld of gebleken op grond waarvan rekening moet worden gehouden met de kans dat het dienstverband eerder zal eindigen. Uitgaande van het door [werknemer ] bij VBT verdiende salaris, zijn de inkomsten van [werknemer ] bij VVV Regionaal Bureau Toerisme Vallei per maand, inclusief vakantiegeld: € 2.943,29 bruto (0,4 * € 6.813,00 * 1,08), derhalve € 35.318,60 bruto per jaar.
4.15. Onweersproken is dat [werknemer ] een WW-uitkering ontvangt. Het betreft dan – nu [werknemer ] voor 40% werkzaam is – 60% van, zo is onweersproken, een bedrag van maximaal € 35.150,00 bruto, derhalve € 21.090,00 bruto (0,6 * € 35.150,00).
4.16. In totaal ontvangt [werknemer ] op dit moment, per 1 mei 2012, derhalve € 56.408,60 bruto per jaar (€ 35.318,60 + € 21.090,00). Zijn schade kan dan, uitgaande van een jaarinkomen bij VBT van € 88.296,00 bruto, per jaar worden begroot op € 31.887,40 bruto per jaar (€ 88.296,00 – € 56.408,60). Dat leidt tot een schade over drie jaar van € 95.662,20 bruto.
4.17. Door VBT is terecht aangevoerd dat bij de berekening van de pensioenschade ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat [werknemer ] op grond van zijn dienstverband bij VVV Regionaal Bureau Toerisme nog een overeenkomstige pensioenopbouw heeft. Door [werknemer ] is dat niet betwist.
4.18. De kantonrechter gaat er bij de begroting van de schade vanuit dat de pensioenschade 60% van het door [werknemer ] gestelde bedrag bedraagt, nu een dienstverband van 40% resteert. Het bedraagt € 33.668,72 (0,6 * € 56.114,53). Uit de stellingen van [werknemer ] volgt dat het gaat om een bruto bedrag.
4.19. De inkomens- en pensioenschade als gevolg van het ontslag kan op grond van het vorenstaande worden begroot op € 129.330,92 bruto (€ 95.662,20 + € 33.668,72).
Toerekening
4.20. Nu geoordeeld is dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag, dat [werknemer ] door het ontslag schade heeft geleden en voorts de maximale omvang van die schade begroot is, dient een oordeel te worden gegeven over de vraag welk deel daarvan kan worden toegerekend aan VBT. Met andere woorden; welk deel van de schade dient, gelet op de aard en ernst de tekortkoming, door VBT te worden gedragen.
4.21. De kantonrechter is van oordeel dat bij het oordeel over de aan VBT toe te rekenen schade van groot belang is de vergelijking van de huidige situatie met die waarin [werknemer ] bij VBT de functie van regiocoördinator, of een (qua salariëring) vergelijkbare functie, was gaan vervullen. Zoals hiervoor overwogen, is immers de kern van het verwijt aan VBT dat zij zich onvoldoende heeft ingespannen in een dergelijke functie te herplaatsen. De fictieve situatie dat zulks wel was gebeurd in vergelijking met de na het ontslag ontstane situatie geeft derhalve een indicatie van de schade als gevolg van de tekortkoming van VBT.
4.22. De kantonrechter gaat bij de schatting uit van eenzelfde dienstverband van [werknemer ] bij VVV Regionaal Bureau Toerisme van 16 uur per week tegen dezelfde condities als thans het geval is. Het inkomen daaruit zou dan gelijk zijn, derhalve € 35.318,60 bruto per jaar en € 105.995,80 bruto over drie jaar.
4.23. De kantonrechter gaat er voorts vanuit dat [werknemer ] bij VBT zijn overige salaris zou hebben kunnen verdienen in een functie als voornoemd. Onweersproken is dat [werknemer ] dan minder dan de helft van zijn salaris had overgehouden. De kantonrechter gaat uit van een afbouwregeling tot 45% van het eerder verdiende salaris, waarbij sprake zou zijn geweest van een snelle afbouw gelet op de beperkte resterende duur van het dienstverband en de financiële situatie van VBT.
4.24. Het resterende, niet bij VVV Regionaal Bureau Toerisme verdiende, deel van het loon van [werknemer ] (60%) is € 52.977,60 bruto (€ 88.296,00 * 0,6). De volgende afbouwregeling kan tot uitgangspunt worden genomen. In het ‘derde’ jaar zou [werknemer ] het salaris van 45%, derhalve € 23.839,92 bruto (€ 52.977,60 * 0,45) hebben verdiend. De kantonrechter gaat ervanuit dat van het verschil ad € 29.137,68 (€ 52.977,60 - € 23.839,92) in het ‘eerste’ jaar door partijen zou zijn gedeeld en dat VBT er in het ‘tweede’ jaar 25% van zou hebben gedragen. Dat leidt tot een salaris in het ‘eerste’ jaar van € 38.408,76 bruto (€ 23.839,92 + [€ 29.137,68 * 0,5]) en in het ‘tweede jaar’ van € 31.124,34 bruto (€ 23.839,92 + [€ 29.137,68 * 0,25]). De kantonrechter neemt derhalve tot uitgangspunt dat [werknemer ], wanneer hij bij VBT in dienst zou zijn gebleven, bij VBT in totaal € 93.373,02 bruto (€ 38.408,76 + € 31.124,34 + € 23.839,92) zou hebben verdiend in drie jaar. Daarbij komt het bedrag van € 105.995,80 bruto van VVV Regionaal Bureau Toerisme, zodat tot een totaal van € 199.368,82 bruto wordt gekomen.
4.25. Ten opzichte van zijn huidige inkomen van € 169.225,80 bruto in drie jaar (€ 56.408,60 * 3) levert dat een geschatte schade als gevolg van de tekortkoming op van € 30.143,02 bruto over drie jaar (€ 199.368,82 - € 169.225,80).
4.26. Daarbij komt de in die situatie te lijden pensioenschade. Nu wordt uitgegaan van een inkomensschade van ongeveer een derde deel van het in rechtsoverweging 4.16. berekende bedrag, gaat de kantonrechter uit van ook een derde deel van het in rechtsoverweging 4.18. berekende bedrag aan pensioenschade. Derhalve resteert een bedrag van € 11.222,91 bruto (€ 33.668,72 : 3). Dat brengt de totale geschatte schade in een situatie waarin bovengenoemde uitgangspunten worden gehanteerd op € 41.365,93 bruto (€ 30.143,02 + € 11.222,91), afgerond € 41.500,00.
4.27. Uitgaande van dat bedrag en voorts rekening houdend met een correctie voor de kans dat [werknemer ] in de komende jaren alsnog een (ander) dienstverband met een grotere omvang vindt, gelet op de financiële situatie van VBT en voorts alle overige omstandigheden van het geval, is de kantonrechter van oordeel dat een bedrag van € 30.000,00 bruto door VBT dient te worden gedragen. De kantonrechter is van oordeel dat dat bedrag een schadevergoeding is die recht doet aan de aard en ernst van de hiervoor in rechtsoverwegingen 4.1. – 4.11. geoordeelde tekortkoming van VBT en aldus aan VBT kan worden toegerekend.
Habe nichts/wenig
4.28. VBT stelt dat haar financiële situatie niet toelaat dat enige vergoeding aan [werknemer ] wordt betaald. De kantonrechter oordeelt over dat verweer als volgt.
4.29. Vaststaat dat [werknemer ] geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod op kosten van VBT een outplacementtraject te volgen. Het daartoe aangeboden bedrag, ad € 2.500,00, kan VBT ook volgens haar stellingen alsnog dragen, nu het voor haar geen verschil maakt - althans dat is gesteld noch gebleken – op welke wijze zij dat bedrag ten behoeve van [werknemer ] aanwendt. Betaling van het bedrag komt (uiteraard) in de plaats van de aanspraak op het outplacementtraject.
4.30. Met betrekking tot het bedrag van € 30.000,00 voor het overige is de kantonrechter van oordeel dat het ondanks de precaire financiële situatie van VBT kan worden toegewezen. VBT stelt te verwachten dat zij aan het eind van 2013 een bescheiden winst (ad € 100.000,00) zal boeken. [werknemer ] leidt uit het door hem als productie 12 overgelegde krantenartikel af dat al eerder winst zal worden gemaakt door VBT. Hoe dat ook zij, de kantonrechter is van oordeel dat uit de door VBT overgelegde cijfers en de door haar ingenomen stellingen kan worden afgeleid dat er, als gevolg van de bezuinigingsrondes, enige financiële ruimte zal zijn aan de zijde van VBT. Naar het oordeel van de kantonrechter dient een deel van die ruimte te worden aangewend ten behoeve van de betaling van voornoemde vergoeding aan [werknemer ]. Van belang daarbij is ook dat het een eenmalige uitgave is voor VBT, zodat die in zoverre van beperkt belang is voor de financiële positie van VBT in de toekomst. Dit verweer van VBT wordt daarom verworpen.
Slotsom
4.31. Op grond van het vorenstaande wordt een bedrag van € 30.000,00 bruto toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
4.32. Voor het toegewezen bedrag heeft [werknemer ] de procedure terecht aanhangig gemaakt, zodat de gevorderde proceskosten worden toegewezen. Het salaris voor de gemachtigde wordt toegekend aan de hand van het toegewezen bedrag.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1. veroordeelt VBT tot betaling aan [werknemer ] van een bedrag van € 30.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
5.2. veroordeelt VBT in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [werknemer ] begroot op € 99,45 aan dagvaardingskosten, € 437,00 aan griffierecht en € 800,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op