ACRECHTBANK Assen
Sector kanton
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 311393 \ VV EXPL 11-22
vonnis van de kantonrechter in kort geding van 1 juni 2011
in de zaak van
[Werkneemster],
die woont in [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Vetkamp,
tegen
Stichting Residentie Buitenzorg,
gevestigd te 9482 WJ Tynaarlo, Zandlust 6,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.S. Schiphuis.
Partijen worden hierna [werkneemster] en de Stichting genoemd.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding van 28 maart 2011 en de mondelinge behandeling van 6 april 2011, het door de Stichting gezuiverde verstek en de mondelinge behandeling van 25 mei 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis op heden bepaald.
2. De feiten
2.1. De kantonrechter kan bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de navolgende feiten.
2.2. [werkneemster] is op 1 juni 2010 bij de Stichting in dienst getreden in de functie van Waarnemend Zorgcoördinator, op basis van een jaarcontract. Het laatstelijk verdiende salaris bedroeg € 2.166,14 bruto per maand, verhoogd met een gemiddelde onregelmatigheidstoeslag van € 181,91 bruto per maand, totaal € 2.348,05 bruto per maand, op basis van een 32-urige werkweek.
2.3. [werkneemster] meldt zich op 19 december 2010 ziek.
2.4. De Stichting betaalt met ingang van de daaropvolgende maand, januari 2011, het salaris niet meer aan [werkneemster]. Op 6 januari 2011 mailt de Stichting [werkneemster] dat er naar haar mening sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. De Stichting stelt [werkneemster] voor om het dienstverband te beëindigen. Dat wil [werkneemster] niet.
2.5. Op 24 januari 2011 schrijft de bedrijfsarts aan partijen, voor zover van belang:
Bij uw medewerker zijn er voorstelbare spanningsgerelateerde klachten die haar functioneren in haar werk wel degelijk kunnen beïnvloeden. Maar ik wil benadrukken dat er geen sprake is van een ziekte, en dus is er ook geen sprake van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte.
2.6. [werkneemster] heeft het UWV een deskundigenoordeel gevraagd. Het UWV geeft dat oordeel op 2 februari 2011. Het UWV schrijft, voor zover van belang:
Ons deskundigenoordeel
U vindt dat u uw eigen werk op 19 december 2010 niet kon doen. Uw werkgever vindt echter dat u uw eigen werk wel kon doen. Ons oordeel is dat u uw eigen werk op 19 december 2010 inderdaad niet kon doen. Maar ook nu zijn wij van mening dat u uw eigen werk niet kunt doen.
2.7. Op 4 februari 2011 doet de Stichting opnieuw een voorstel, gericht op beëindiging van het dienstverband. De belangenbehartiger van [werkneemster] schrijft in reactie daarop dat er niet zal worden ingegaan op de concept-vaststellingsovereenkomst en dat de loonbetaling ten onrechte is gestopt.
2.8. Op 24 februari 2011 schrijft de bedrijfsarts partijen, voor zover van belang:
Evenals tijdens het vorige spreekuur zie ik dat uw medewerker een (psychologisch ) klachtenbeeld heeft dat haar functioneren nadelig beïnvloed. Dit zal ook doorwerking hebben in haar werk. Maar nog sterker dan tijdens het vorige spreekuur signaleer ik dat een arbeidsgeschil, in het bijzonder een relatieconflict, bijdraagt aan het ontstaan en het onderhouden van het klachtenbeeld. Het lijkt er op dat het arbeidsgeschil het maken van een reïntegratieplan in de weg staat.
Daarom adviseer ik werkgever en werknemer om eerst de conflictsituatie op te lossen. Leg de nadruk in deze fase zo min mogelijk bij de ziektevraag of de arbeids(on)geschiktheidsvraag. In mijn vorige terugkoppeling oordeelde ik uw medewerker als niet ziek, overigens ingegeven door de STECR werkwijzer (richtlijnen) voor arbeidsconflicten. UWV oordeelde uw medewerker vervolgens als wel ziek. En de conflictsituatie is niet dichterbij een oplossing gekomen.
2.9. [werkneemster] wordt voor haar klachten (onder meer) behandeld door een psycholoog. Deze psycholoog, drs. [X], schrijft op 28 februari 2011 aan de Stichting, voor zover van belang:
Op 12 januari 2011 is bovengenoemde cl. aangemeld voor psychodiagnostisch onderzoek en behandeling van haar klachten. Op grond van het uitgevoerde onderzoek is vastgesteld dat zij voldoet aan de kenmerken van een depressie i.e.z. (DSM IV-TR). Inmiddels is zij door haar huisarts ingesteld op een antidepressivum vanaf begin februari 2011 ter ondersteuning van de te volgen behandeling.
Behandeling is erop gericht cl. zodanig te doen herstellen dat met reïntegratie zo spoedig mogelijk een aanvang gemaakt kan worden. Gelet op aard en ernst van psychische klachten is te verwachten dat zij niet eerder dan tussen de 4-6 weken kan starten met reïntegratie.
2.10 De Stichting wil dat [werkneemster] op 4 maart 2011 weer gaat werken. [werkneemster] wil dat niet en stelt dat zij niet in staat is om te werken en maakt aanspraak op betaling van haar salaris.
3. De vordering en het verweer
3.1. Tegen de achtergrond van de hiervoor besproken feiten vordert [werkneemster], verkort weergegeven, veroordeling van de Stichting tot betaling van achterstallig salaris vanaf 1 januari 2011 ad € 2.348,05 bruto per maand (inclusief onregelmatigheidstoeslag), de wettelijke verhoging daarover en de wettelijke rente, met veroordeling van de Stichting in de proceskosten.
3.2. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering en veroordeling van [werkneemster] in de kosten van deze procedure. Daartoe voert de Stichting aan, samengevat weergegeven, dat [werkneemster] ten onrechte niet meewerkt aan reïntegratie en dat zij daarom geen recht heeft op loon. Volgens de Stichting kan uit de rapportages van de bedrijfsarts en het deskundigenoordeel van het UWV niet worden afgeleid dat [werkneemster] geen (andere) werkzaamheden kan verrichten. Volgens de Stichting volgt dit ook niet uit de brief van haar eigen psycholoog.
4. De beoordeling
4.1 Deze zaak komt, samengevat weergegeven met het oog op een doelmatige bespreking, op het volgende neer. [werkneemster] meldt zich ziek en de Stichting betaalt haar met ingang van de maand volgend op die ziekmelding niet langer het overeengekomen salaris. De Stichting vindt dat [werkneemster] niet ziek is. De Stichting wil dat een regeling tot stand komt die leidt tot beëindiging van het dienstverband. Wanneer daarover geen overeenstemming ontstaat, verlangt de Stichting dat [werkneemster] werkt of meewerkt aan onderling overleg gericht op een reïntegratie. Tegen deze achtergrond staat in dit kort geding te beoordelen of aannemelijk is dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de Stichting vanaf 1 januari 2011 salaris aan [werkneemster] moet betalen.
4.2. De kantonrechter stelt voorop dat artikel 7:629 lid 3 sub c BW bepaalt, kort gezegd, dat de zieke werknemer geen recht heeft op betaling van loon voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 niet verricht. De kantonrechter komt op grond van de navolgende overwegingen tot het oordeel dat die situatie zich hier niet voordoet.
4.3. Weliswaar laat de brief van de bedrijfsarts van 24 januari aan duidelijkheid te wensen over. De bedrijfsarts komt in die brief tot de slotsom dat strikt genomen geen sprake is van ziekte, hoewel gelijktijdig uit de brief ook volgt dat [werkneemster] niet aan het werk kan, in ieder geval niet zolang het arbeidsconflict nog voortduurt. Bij een ten gunste van de Stichting welwillende lezing van die brief is begrijpelijk dat die brief de Stichting mogelijk in verwarring heeft gebracht met betrekking tot de rechten en verplichtingen die op dat moment de arbeidsverhouding beheersen.
4.4. Die twijfel moet voor een redelijk handelend en zorgvuldig werkgever echter verdwijnen, wanneer kennis wordt genomen van het in rov. 2.6 aangehaalde rapport van het UWV dat een deskundigenoordeel geeft ten aanzien van de vraag of [werkneemster] vanaf haar ziekmelding ziek is. Gelet op de brief van de psycholoog d.d. 28 februari 2011 had de Stichting bovendien moeten begrijpen dat van enige inspanning om tot reïntegratie te komen vooralsnog geen sprake kan zijn.
4.5. Het voorgaande doet niet af aan de vrijheid van een werkgever om tot een andersluidende opvatting te komen ten aanzien van de ziekte van een werknemer. Het zal er dan op aankomen of de werkgever argumenten hanteert die kunnen leiden tot de slotsom dat het deskundigenoordeel van het UWV voor wat betreft de wijze waarop het tot stand is gekomen, dan wel inhoudelijk, zodanig ondeugdelijk is dat aan dat oordeel voorbij moet worden gegaan. De Stichting volstaat echter met het weergeven van haar eigen visie met betrekking tot de ziekte van [werkneemster]. De Stichting heeft ter zake geen bijzondere deskundigheid, zodat de eigen mening en opvattingen van de Stichting zich in dit verband niet vertalen in juridisch relevante termen.
4.6. Het een en ander leidt tot de slotsom dat de vordering, die verder niet is bestreden, zal worden toegewezen. De kantonrechter overweegt in dit verband dat het niet betalen van het loon aan een zieke werknemer in het licht van de hiervoor besproken feiten en omstandigheden zodanig afwijkt van wat van een redelijk handelend en zorgvuldig werkgever mag worden verwacht, dat de wettelijke verhoging niet, zoals doorgaans in kort geding geschiedt, zal worden gematigd.
4.7. Buitenzorg zal als de in het ongelijk gestelde partij in de op de gebruikelijke wijze te begroten proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De kantonrechter
1. veroordeelt de Stichting om aan [werkneemster] vanaf 1 januari 2011 het verschuldigde salaris te betalen ter grootte van € 2.348,05 bruto per maand, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente daarover tot de dag waarop volledige betaling volgt,
2. veroordeelt de Stichting tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [werkneemster] begroot op € 90,81 aan dagvaardingskosten, € 142,00 aan vast recht en € 600,00 aan salaris gemachtigde,
3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.R. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.