111872 / HA ZA 02-1387 RECHTBANK BREDA
10 september 2003 Sector Handelsrecht
Meervoudige Kamer
V O N N I S
In de zaak van:
de vereniging NATIONALE BOND VOOR EHBO,
gevestigd te Utrecht,
e i s e r e s bij dagvaarding van 23 augustus 2002,
procureur: mr. R.A.H. Post,
advocaat: mr. W. Witte,
t e g e n:
de vereniging VERENIGING EHBO NOORD-BRABANT,
gevestigd te Tilburg,
g e d a a g d e,
procureur: mr. E.C.M. Wagemakers,
advocaat: mr. E.H.N.G. Rademaker.
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende processtukken:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord, met 10 producties;
- de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis, met 7 producties;
- de conclusie van dupliek, met productie 11;
- het audiëntieblad van de terechtzitting van 27 mei 2003, waaruit blijkt dat de raadslieden van partijen de zaak hebben bepleit onder overlegging van een pleitnotitie.
Partijen zullen in het hierna volgende worden aangeduid als 'de Bond' en 'de Vereniging'.
2. Het geschil.
De Bond vordert - na vermindering van eis - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Vereniging veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Bond te betalen de volgende bedragen:
- ter zake van vermogen een bedrag van € 25.032,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2000, subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
- ter zake van achtergehouden contributiegelden een bedrag van € 29.268,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2000 tot de dag der algehele voldoening;
- wegens buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 1.542,--;
met veroordeling van de Vereniging in de proceskosten.
De Vereniging weerspreekt de vordering.
3. De beoordeling.
3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
a. Voor zover hier van belang is in de op 3 juni 1996 gewijzigde en in een notariële akte opgenomen statuten van de Bond het volgende bepaald:
"Artikel 2.
Gehoorzamend aan Christus' gebod van naastenliefde, stelt de bond zich ten doel te bevorderen al datgene, wat kan leiden tot het voorkomen van ongevallen en het verlenen van verantwoorde geestelijke en lichamelijke eerste hulp bij ongevallen.
Artikel 5.
Als lid van de bond kunnen worden toegelaten verenigingen, welke het doel van de bond, genoemd in artikel 2 van deze statuten, nastreven (…).
Artikel 9.
De bond voegt de aangesloten verenigingen samen tot districten. (…)
Artikel 11.
Het district wordt bestuurd door een districtsbestuur, gekozen in een algemene vergadering van het district door de van het district deel uitmakende aangesloten verenigingen.
De samenstelling en wijze van verkiezing der districtsbesturen worden bij statuten of huishoudelijk reglement van het district geregeld.
Tot leden van het districtsbestuur kunnen slechts worden gekozen personen, die lid zijn van de tot het district behorende aangesloten verenigingen."
b. Bij brief van 20 april 1998 schrijft de Bond aan het bestuur van het District Noord-Brabant (hierna: District) onder andere het volgende:
"Met betrekking tot uw verzoek omtrent het inschrijven van Uw district Noord Brabant van onze organisatie, bij de Kamer van Koophandel, kan ik u mededelen dat hiertegen in de optiek van het hoofdbestuur van de Nationale Bond voor EHBO geen bezwaren bestaan.
Integendeel het hoofdbestuur juicht het toe - en verstrekt het advies aan alle districten - om de rechtspersoonlijkheid op een goede manier te regelen en voor statuten, huishoudelijk reglement en een gedegen registratie bij de Kamer van Koophandel te komen."
c. Bij brief van 2 juni 1999 verzoekt het bestuur van het District aan de Bond de statuten voor de Vereniging goed te keuren.
d. Bij brief van 5 juni 1999 deelt de Bond aan het bestuur van het District het volgende mee:
"In afwijking van artikel 12 van de statuten van de Nationale Bond voor EHBO stemt het hoofdbestuur in met de door uw Algemene Ledenvergadering aanvaarde statuten voor de vereniging EHBO-N.B.
Het hoofdbestuur gaat akkoord, dat de leden, thans behorende bij de Nat. Bond tevens lid zijn van EHBO-N.B. en de toekomstige leden van de vereniging EHBO Noord-Brabant ook lid zijn van de Nationale Bond voor EHBO."
e. Op 28 september 1999 is een notariële akte verleden, waarvan het opschrift luidt: "Opneming Statuten Vereniging EHBO Noord-Brabant". Artikel 1 van deze akte luidt als volgt:
"De vereniging draagt de naam: VERENIGING EHBO NOORD-BRABANT, verder te noemen: EHBO-N.B. en is opgericht op acht mei negentienhonderd negenennegentig (08/05/1999). De vereniging is gevestigd te Tilburg."
f. Bij brief van 27 november 2000 deelt het bestuur van de Vereniging aan het hoofdbestuur van de Bond mee, dat de Vereniging de aansluiting bij de Bond met ingang van 1 januari 2001 zal beëindigen.
3.2 De Bond legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Het bestuur van het District heeft in het jaar 2000 gedaan weten te krijgen, dat van de 159 verenigingen er 85 het lidmaatschap van de Bond ultimo december 2000 hebben opgezegd. Deze leden zijn ondergebracht in de Vereniging, die samen met de uitgetreden verenigingen zich heeft afgescheiden van de Bond. Het bestuur van de Vereniging werd geheel of goeddeels gevormd door de leden die voorheen lid waren van het Districtsbestuur. Niet alleen zijn deze leden in de Vereniging ondergebracht, maar ook het vermogen van de Bond. Dit vermogen werd beheerd door het District, omdat een district enkel zaakwaarnemer is over zodanig vermogen. Nu de Vereniging zich van de Bond heeft afgescheiden dient de Vereniging het vermogen van het District aan de Bond uit te keren. Uit de toelichting op de vermogensopstelling, opgemaakt door de accountant van de Vereniging, blijkt dat de Vereniging op 31 december 1999 een vermogen had van ƒ 55.163,59 (€ 25.032,45). De Bond vordert betaling van dit bedrag.
De Vereniging heeft voorts plaatselijke verenigingen opgeroepen om de aan de Bond verschuldigde contributie over het jaar 2000 niet aan de Bond, maar aan haar te betalen. Daardoor heeft de Vereniging jegens de Bond onrechtmatig gehandeld, danwel pleegt zij wanprestatie jegens de Bond of is zij ten opzichte van de Bond ongerechtvaardigd verrijkt. De Vereniging is verplicht deze contributies aan de Bond door te betalen. Het gaat hierbij om een bedrag in hoofdsom van € 29.268,19.
Ten slotte vordert de Bond een bedrag van € 1.542,-- wegens buitengerechtelijke kosten.
3.3 De Vereniging voert in de eerste plaats als verweer aan, dat het District Noord-Brabant een informele vereniging was met een eigen vermogen. Het District is conform art. 2:28 lid 1 BW, op advies en met goedkeuring van de Bond omgezet in de Vereniging. Daaruit volgt dat de Vereniging thans eigenaar is van de vermogensbestanddelen van het District, aldus de Vereniging.
3.4 Uit art. 11 van de statuten van de Bond volgt dat een district bestaat uit bij dat district aangesloten verenigingen die in een algemene vergadering van het district een districtsbestuur benoemen. Hieraan is uitvoering gegeven door de aangesloten verenigingen. Dit betekent dat er sprake is geweest van een samenwerkingsverband, gericht op het in art. 5 jo. art. 2 van de statuten van de Bond omschreven doel. Uit het houden van algemene ledenvergaderingen en het benoemen van een districtsbestuur volgt dat de gezamenlijk aangesloten verenigingen onder de naam van het District rechtens een informele vereniging hebben opgericht. Uit de briefwisseling van 20 april 1998, 2 juni 1999 en 5 juni 1999 (zie ro. 3.1) blijkt dat beide partijen voor ogen stond dat deze informele vereniging zou worden omgezet in een formele vereniging. Met het oog daarop heeft de algemene vergadering van het District op 8 mei 1999 statuten voor de Vereniging aangenomen, die bij brief van 5 juni 1999 door de Bond zijn goedgekeurd. Vervolgens zijn de statuten van de Vereniging opgenomen in de notariële akte van 28 september 1999, waarmee de informele vereniging volledige rechtsbevoegdheid heeft verkregen. Dit betekent dat de formele vereniging door deze gang van zaken dezelfde rechtspersoon is gebleven als de informele vereniging.
3.5 Aan het voorgaande doet niet af dat een aantal leden zich heeft losgemaakt van de Vereniging en lid is gebleven van de Bond. Dit is immers geschied nadat de oprichting van de Vereniging een feit was. De leden die aan de Bond trouw zijn gebleven kunnen door de Bond weliswaar worden aangemerkt als het "District Noord-Brabant", maar dat District zal dan moeten worden beschouwd als een nieuw opgerichte vereniging die niet is aan te merken als rechtsopvolgster van het "oude" District.
3.6 Uitgangspunt is dat een rechtspersoon wat het vermogensrecht betreft gelijk staat met een natuurlijk persoon. De Bond heeft gesteld dat het vermogen van het District toebehoorde aan de Bond, omdat de Bond uit leden bestaat, zodat het vermogen in handen van de leden in het District gerekend moet worden tot het Bondsvermogen. Echter, één van de wezenlijke kenmerken van rechtspersoon-lijkheid is juist het bestaan van een afgescheiden vermogen. Het feit dat een District als rechtspersoon organisatorisch deel uitmaakt van de Bond wil niet zeggen dat rechtens het vermogen van het District toebehoort aan de Bond. Van de door de Bond gestelde zaakwaarneming is geen sprake, omdat uit niets blijkt dat de Vereniging zich in zoverre welbewust heeft ingelaten met de behartiging van het belang van de Bond. Overige feiten of omstandigheden waaruit blijkt van een titel op grond waarvan het door het District opgebouwde vermogen aan de Bond toebehoort, zijn door de Bond niet gesteld. Aangenomen moet daarom worden dat het gevormde vermogen aan het District toebehoorde. Uit ro. 3.4 vloeit voort dat dit vermogen thans toebehoort aan de Vereniging.
3.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verweer van de Vereniging gegrond is, zodat in zoverre de vordering van de Bond moet worden afgewezen.
3.8 Ten aanzien van de gevorderde contributie erkent de Vereniging ten behoeve van de Bond hiervoor een bedrag van in totaal ƒ 88.851,85 te hebben ontvangen van de bij de Vereniging aangesloten plaatselijke EHBO-verenigingen. Mr. Witte heeft bij gelegenheid van het pleidooi namens de Bond medegedeeld uit praktische overwegingen aan te nemen dat deze berekening van de Vereniging juist is. Tussen partijen staat ook vast dat de Vereniging uit hoofde van een voorschot van de geïnde contributies een bedrag van ƒ 25.000,-- aan de Bond heeft afgedragen.
3.9 Volgens de Vereniging kan zij het resterende, aan de Bond verschuldigde, bedrag van ƒ 63.851,85 verrekenen met vorderingen die zij stelt op de Bond te hebben. Het gaat hierbij in de eerste plaats om een bedrag van ƒ 25.000,-- uit hoofde van een enkele jaren geleden door het District aan de Bond verstrekte renteloze lening. Voorts stelt de Vereniging een vordering op de Bond te hebben voor een bedrag van ƒ 13.658,72 wegens retributie over het jaar 2000.
3.10 De Bond heeft niet betwist dat beide bedragen juist zijn en de vorderingen opeisbaar zijn. De Bond verweert zich enkel door aan te voeren dat deze vorderingen toebehoren aan het District. Uit overweging 3.4 volgt echter dat de Vereniging dezelfde rechtspersoon is als het District, zodat de vorderingen (nog steeds) aan haar toebehoren. Aan de in de wet gestelde vereisten voor verrekening is voldaan. Hieruit volgt dat het verweer van de Vereniging ook op dit onderdeel gegrond is.
3.11 Uit het voorgaande volgt dat de Vereniging aan de Bond is verschuldigd een bedrag van (ƒ 63.851,85 minus ƒ 25.000,-- minus ƒ 13.658,72 is) ƒ 25.193,13, dit is € 11.432,14. In zoverre zal de vordering worden toegewezen.
3.12 De door de Bond gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn door de Vereniging niet weersproken. De rechtbank zal hiervoor toewijzen twee punten van het liquidatietarief dat van toepassing is op het toe te wijzen bedrag, derhalve een bedrag van € 928,80 inclusief BTW.
3.13 De wettelijke rente is toewijsbaar als gevorderd omdat de verschuldigdheid ervan, alsmede de ingangsdatum, niet door de Vereniging zijn weersproken.
3.14 Omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten aldus gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De beslissing.
De rechtbank:
veroordeelt gedaagde aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 12.360,94 [twaalfduizend driehonderdzestig euro en vierennegentig eurocent], vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 11.432,14 vanaf 29 september 2000 tot de dag der algehele voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Nollen, Cooijmans en Römers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 september 2003.