op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de zaak van:
[verzoekster]
,
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. M.A.M. Lem,
strekkende tot wraking van:
mr. A.P. Ploeger,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
1 De voorgeschiedenis en het procesverloop
Verzoekster is eiseres in de hoofdzaak waarbij het gaat om een geschil over de vraag of zij gehouden is tot het verrichten van aanwezigheids- en bereikbaarheidsdiensten bij gedaagde in de hoofdzaak, de werkgever van verzoekster. Op 9 december 2011 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarna de kantonrechter op 31 januari 2013 een tussenvonnis heeft gewezen, onder meer inhoudende dat partijen een akte houdende uitlaten deskundigenonderzoek mochten inbrengen. Op 14 maart 2013 heeft verzoekster een akte ingediend. Bij rolbeslissing van 28 maart 2013 heeft de kantonrechter de akte van verzoekster geweigerd. Onderhavig verzoek tot wraking van de kantonrechter is op
29 maart 2013 bij de rechtbank ingekomen.
2 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 15 april 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, is verschenen. De kantonrechter is eveneens verschenen. Voorts was namens verweerder, de Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Delfland, aanwezig M.J.A.C. Lemmers, bijgestaan door mr. Kessels voornoemd.
3 Het standpunt van verzoekster
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Bij de comparitie van partijen en bij tussenvonnis van 31 januari 2013 is de kantonrechter buiten de omvang van het geding getreden door het verrichten van bereikbaarheids- en aanwezigheidsdiensten in het weekend aan de orde te stellen, terwijl het partijdebat zich beperkte tot het verrichten van bereikbaarheids- en aanwezigheidsdiensten in de avond en nacht. Gedaagde in de hoofdzaak heeft haar standpunt vervolgens hieraan aangepast. In een akte na tussenvonnis van 14 maart 2013 heeft verzoekster dit aan de orde gesteld. Bij rolbeslissing van 28 maart 2013 heeft de kantonrechter de akte in zijn geheel geweigerd. Dit heeft de bij verzoekster bestaande vrees voor (schijn van) partijdigheid van de kantonrechter verder versterkt.
4 Het standpunt van mr. A.P. Ploeger
De kantonrechter berust niet in de wraking. Met haar akte van 14 maart 2013 heeft verzoekster gedeeltelijk de inhoud van het tussenvonnis van 31 januari 2013 aan de orde willen stellen, waartegen bezwaar is gemaakt door de andere partij. Daarom heeft de kantonrechter de akte als in strijd met de goede procesorde geweigerd. De kantonrechter heeft aangegeven zich de gang van zaken bij de comparitie van anderhalf jaar geleden niet meer te herinneren, maar acht het niet uitgesloten dat in het partijdebat ook weekenddiensten ter sprake zijn gekomen.
5 De beoordeling
5.1.
Anders dan verweerder in de hoofdzaak is de wrakingskamer van oordeel dat het indienen van onderhavig verzoek tijdig is geweest. De directe aanleiding voor het indienen van het verzoek was voormelde rolbeslissing van de kantonrechter en het wrakingsverzoek is de dag nà die rolbeslissing ingediend. Verzoekster kan dan ook in onderhavig verzoek worden ontvangen.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.4.
In de kern komt het wrakingsverzoek erop neer dat verzoekster meent dat de schijn van partijdigheid van de kantonrechter is gewekt doordat hij bij gelegenheid van de comparitie van partijen op 9 december 2011 een kwestie aan de orde zou hebben gesteld buiten het partijdebat om en dat hij met zijn rolbeslissing van 28 maart 2013 verzoekster de mogelijkheid heeft ontnomen dat aan de kaak te stellen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is evenwel niet komen vast te staan dat de kantonrechter de kwestie van de weekenddiensten buiten partijen om aan de orde heeft gesteld. De concept-zittingsaantekeningen bieden daarvoor geen grondslag en bovendien heeft mr. Kessels ter zitting van de wrakingskamer laten weten dat zij deze kwestie aan de orde heeft gesteld nadat de comparitie van partijen was geschorst voor overleg. Voor deze lezing bieden de concept-zittingsaantekeningen wél grondslag. Maar zelfs als zou worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van verzoekster, zou dit niet tot toewijzing van het verzoek hebben kunnen leiden, omdat dit een typische klacht is die door het rechtsmiddel van hoger beroep aan de orde kan worden gesteld. Wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onjuiste of onwelgevallige beslissingen.
5.5.
De rolbeslissing van 28 maart 2013 is voorts een procedurele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daarvan is geen sprake nu deze beslissing volgt uit het tussenvonnis van 31 januari 2013 en is ingegeven door de goede procesorde. Daar komt nog bij dat verzoekster het voorgaande ook ter comparitie aan de orde had kunnen stellen, zoals de kantonrechter ter zitting van de wrakingskamer heeft aangegeven.
5.6.
De conclusie uit het voorgaande is dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond geven te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt.
5.7.
Het verzoek wordt afgewezen.
6 De beslissing
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. M.A.M. Lem;
• verweerder in de hoofdzaak p/a mr. G.J. Kessels;
• de kantonrechter mr. A.P. Ploeger.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.G.M. van Rens, J.G.J. Brink en
J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.X. Cozijn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2013.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: