proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van
11 juni 2013 in de zaak tussen
[X]
, wonende te [Z], eiseres
(gemachtigde: [A]),
Overwegingen
1.
Eiseres is sinds 25 november 2011 houder van een Landrover Defender HCPU 130 (de auto) onder grijs kenteken. In het kader van de ombouw van de auto tot
kampeer-/expeditieauto is het kenteken omgezet naar een geel kenteken met het nummer
[kentekennummer].
2.
Vóór de ombouw was de auto een bestelauto met dubbele cabine en een open laadbak, een zogenoemde pick-up. Bij de ombouw is een compleet op maat gemaakte opbouw (cabine) geplaatst op de pick-up waardoor de carrosserie van de auto geheel is gewijzigd. De cabine is voorzien van een hefdak dat geopend kan worden om leef- en slaapruimte te creëren. In de binnenruimte van de auto zijn na de ombouw de volgende voorzieningen aanwezig:
- -
meerdere vaste zitplaatsen;
- -
een tafel;
- -
een slaapplaats voor twee personen (breedte 148 cm, lengte 205 cm);
- -
verduistering die op de ramen kan worden aangebracht tijdens het overnachten;
- -
vaste en afsluitbare opbergkasten;
- -
een vast keukenblok met daarin een tweepits kooktoestel (gas), een ingebouwde spoelbak, een kraan en een afvoer;
- -
een gas bun (met ruimte voor twee glasflessen);
- -
een watertank en een waterpomp.
3.
Door de ombouw is de auto een expeditiewagen geworden die is te gebruiken als kampeerauto voor vakanties en trektochten.
4.
Voor de omgebouwde auto heeft eiseres op 28 juni 2012 een verzoek gedaan voor toepassing van het bijzonder tarief voor kampeerauto’s (het kwarttarief). Dit verzoek is afwezen omdat de auto niet aan de wettelijke vereisten voor toepassing van dat tarief voldoet.
5.
Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de toepassing van het kwarttarief heeft geweigerd.
6.
Eiseres is van mening dat haar verzoek om toepassing van het kwarttarief ten onrechte is afgewezen en voert daartoe aan dat:
- -
de auto aan de wettelijke vereisten voldoet;
- -
het “130 cm af fabriek vereiste” strijdig is met het gelijkheidsbeginsel;
- -
het “130 cm af fabriek vereiste” onverbindend is omdat het strijdig is met artikel 23a van de Wet op de Motorrijtuigenbelasting 1994 (de Wet).
7.
Verweerder neemt het standpunt in dat de auto niet aan de wettelijke vereisten voor de toepassing van het kwarttarief voldoet.
8.
Ingevolge artikel 23a van de Wet bedraagt de belasting voor een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en welke binnenruimte is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid en die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden en beperkingen met betrekking tot uiterlijk en inrichting, in afwijking van artikel 23 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0006324/geldigheidsdatum_28-05-2013) van de Wet en onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, een kwart van de ingevolge dat artikel (http://wetten.overheid.nl/BWBR0006324/geldigheidsdatum_28-05-2013) verschuldigde belasting.
9.
Volgens artikel 5aa, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Motorrijtuigenbelasting 1994 (het Uitvoeringsbesluit) vindt artikel 23a, eerste lid, van de Wet toepassing als de personenauto een ruimte heeft, gesitueerd achter de zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder, die een rechthoekig blok kan bevatten van ten minste 170 cm hoogte over een lengte van ten minste 200 cm en over een breedte van ten minste 90 cm en is voldaan aan een aantal andere voorwaarden.
10.
Met ingeklapte dakconstructie beschikt de auto niet over een ruimte achter de zitplaatsen voor de bestuurder en bijrijder, die een rechthoekig blok kan bevatten van ten minste 170 cm hoogte over een lengte van ten minste 200 cm en over een breedte van ten minste 90 cm. Daarom wordt niet voldaan aan de voorwaarde van het eerste lid van artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit.
11.
Het tweede lid van artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit voorziet in de toepassing van het kwarttarief indien de binnenruimte van de personenauto af fabriek geen hoogte van 170 cm maar wel een hoogte van ten minste 130 cm heeft, en het dak is voorzien van een al dan niet uitklapbare, permanent aangebrachte gesloten dakconstructie waardoor de hoogte over een breedte van ten minste 90 cm en een lengte van 100 cm verhoogd kan worden tot ten minste 170 cm. De auto was af fabriek echter geen 130 cm hoog omdat de auto op dat moment nog een pick-up met dubbele cabine en een open laadbak was. Dat de auto overigens niet voldoet aan het tweede lid van artikel 5aa van het Besluit is gesteld noch gebleken.
12.
De rechtbank constateert dat toepassing van het tweede lid van artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit leidt tot toekenning van het kwarttarief voor (volgens de daarvoor geldende eisen) tot kampeerauto verbouwde personenauto’s, welke af fabriek een hoogte van ten minste 130 cm hebben en weigering van het kwarttarief voor (volgens de daarvoor geldende eisen) tot kampeerauto verbouwde personenauto’s, welke af fabriek niet een hoogte van ten minste 130 cm hebben. Verweerder heeft uiteengezet dat “af fabriek” moet worden begrepen als “vóór toelating tot het Nederlandse wegennet”.
13.
Uitgaande van een verbouwing tot kampeerauto, die aan de overige eisen van artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit voldoet, heeft de rechtbank geen juridisch relevante verschillen in uiterlijk, inrichting of anderszins tussen een vóór toelating tot het Nederlandse wegennet tot kampeerauto verbouwde personenauto en een na een eerdere toelating op het Nederlandse wegennet tot kampeerauto verbouwde personenauto, kunnen vaststellen. Verweerder heeft voor het verschil in behandeling desgevraagd geen objectieve en redelijke grond kunnen noemen.
14.
Door opname van de voorwaarde dat de auto af fabriek een hoogte van ten minste 130 cm moet hebben, ontstaat een ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit, voor zover daarin is opgenomen dat de auto af fabriek een hoogte van ten minste 130 cm dient te hebben, onverbindend is.
15.
Nu artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit in zoverre onverbindend wordt geacht en niet is gesteld of gebleken dat de auto overigens niet voldoet aan de vereisten van het tweede lid van artikel 5aa van het Besluit, is er geen belemmering voor de toepassing van artikel 23a, eerste lid van de Wet en dient het kwarttarief te worden toegepast.
16.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
17.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.414 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 235, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. Braun, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en
mr. E.E. Schotte, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Scholte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
-
. de naam en het adres van de indiener;
-
. een dagtekening;
-
. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
-
. de gronden van het hoger beroep