Overwegingen
1. Eiseres heeft aangifte loonheffingen voor het tijdvak maart 2014 gedaan voor een totaal bedrag van € 6.126, waaronder een bedrag van € 459 aan pseudo-eindheffing hoog loon.
2. Op 3 april 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de pseudo-eindheffing hoog loon.
3. Eiseres heeft op 23 april 2014 een bedrag van € 5.667 (€ 6.126 -/- € 459) aan loonheffingen afgedragen voor de periode maart 2014.
4. Op 20 mei 2014 verklaart verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen belang heeft bij het bezwaar nu eiseres het bedrag van de pseudo-eindheffing hoog loon niet heeft afgedragen. Daarbij is eiseres gewezen op de mogelijkheid bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag.
5. Wegens het niet afdragen van het aangegeven bedrag is aan eiseres met dagtekening 23 mei 2014 een naheffingsaanslag loonheffingen van € 459 met een verzuimboete van € 50 opgelegd. Op 27 mei 2014 heeft eiseres het nageheven bedrag, inclusief de boete, afgedragen. Tegen de naheffingsaanslag heeft zij geen bezwaar gemaakt.
6. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. Ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt in afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van de voldoening of de inhouding onderscheidenlijk de afdracht. Nu het bezwaar dateert van voor de afdracht van het bedrag aan pseudo-eindheffing hoog loon, kan het bezwaar niet worden ontvangen.
8. In lijn met de uitspraak van Hof Den Haag van 6 juni 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:2772) acht de rechtbank het bezwaar van 3 april 2014 echter mede te zijn gericht tegen de naheffingsaanslag. Ondanks dat verweerder het bezwaar heeft ontvangen voordat de naheffingsaanslag is opgelegd, was het ten tijde van het maken van bezwaar voor zowel eiseres als verweerder duidelijk dat eiseres het niet eens was met de pseudo-eindheffing hoog loon. Door dit bedrag niet (tijdig) af te dragen, was bekend dat een naheffingsaanslag voor datzelfde bedrag zou volgen. Eiseres heeft op het moment van indiening van het bezwaar dan ook een belang. Het bezwaar van eiseres dient derhalve door verweerder te worden ontvangen.
9. Eiseres heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat zij de voorkeur geeft aan terugverwijzing van de zaak naar verweerder. De rechtbank volgt dit verzoek van eiseres.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard. De overige stellingen van eiseres behoeven derhalve geen verdere behandeling.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Molenaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.