beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
zaaknummer / rekestnummer: C/09/454086 / HA RK 13-579
Beschikking van 19 februari 2014
[A]
,
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. M.A. Visser te Arnhem,
[B] handelend onder de naam [B] HUISARTS,
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat mr. M.C. Hoogendam te Leusden.
Partijen worden aangeduid als [A] en [B].
2 De feiten
2.1.
[B] heeft bij [A] in 2009 een tweetal operaties uitgevoerd in verband met een door [A] gewenste nek-/halslift. Tijdens de eerste operatie is een excisie van huidsurplus van de hals uitgevoerd. Ten gevolge van het ontstaan van keloïdvorming (overmatige vorming van littekenweefsel) heeft [B] een tweede operatie uitgevoerd.
2.2.
Naar aanleiding van deze operaties heeft [A] een tuchtklacht ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Den Haag. Het Regionaal Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 12 april 2011 – voor zover relevant – geoordeeld dat [B] niet over voldoende vaardigheden beschikte om de operaties uit te voeren en dat de door [B] uitgevoerde kin- en halslift een ongebruikelijke ingreep is die niet wetenschappelijk is beproefd en slechts een tijdelijke oplossing biedt.
2.3.
[B] is in beroep gegaan tegen de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege. Bij beslissing van 30 oktober 2012 heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg het beroep verworpen en geoordeeld – zakelijk weergegeven – dat [B] niet bevoegd was om de beide operaties uit te voeren.
4 De beoordeling
Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure
4.1.
Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het verzoek van [A] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv, zoals [A] stelt en [B] betwist.
4.2.
[B] heeft ter betwisting aangevoerd – naar de rechtbank begrijpt – dat er tussen partijen onvoldoende consensus bestaat over de feitelijke gang van zaken en dat een medisch deskundigenbericht, dat er thans nog niet is, mogelijk meer duidelijkheid had kunnen verstrekken over de vraag of de door [A] gestelde schade in voldoende causaal verband staat tot een eventueel aan [B] toe te rekenen fout.
4.3.
Bij beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de rechtbank voorop dat indien een beslissing op het verzoek niet direct zal leiden tot een vaststellingovereenkomst, dit, anders dan [B] kennelijk meent, niet maakt dat het verzoek niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Van belang is dat partijen door de verzochte beslissing weer aan de onderhandelingstafel kunnen plaatsnemen. In de onderhavige zaak verwacht de rechtbank, gezien het verhandelde ter zitting, dat partijen na een beslissing op het verzoek de buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen voortzetten. Nu uit het onderstaande zal blijken dat er ook geen nadere bewijslevering of deskundigenonderzoek noodzakelijk is om een beslissing op het verzoek te kunnen nemen en over de voor de beslissing relevante feiten voldoende duidelijkheid bestaat, is de rechtbank van oordeel dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage levert aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst om op te kunnen wegen tegen de kosten en het tijdsverloop van deze procedure.
Beoordeling van het verzoek
4.4.
De rechtbank zal eerst de primaire grondslag van het verzoek van [A] betreffende het niet verlenen van de zorg van een goed hulpverlener als bedoeld in artikel 7:453 BW beoordelen.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [B] twee maal een operatie heeft uitgevoerd bij [A] in verband met een kin- en halslift. Tevens heeft [B] ter zitting erkend, zoals ook vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en het Centraal Tuchtcollege, dat hij die operaties niet volgens de regelen der kunst heeft uitgevoerd. De eerste operatie (excisie van huidsurplus van de hals om een kin-/halslift na te bootsen) heeft hij uitgevoerd op basis van een zelfbedachte en zichzelf aangeleerde methode die niet wetenschappelijk beproefd is. En ten aanzien van de tweede operatie (keloïdexcisie) heeft [B] erkend dat hij voor die ingreep niet over de vereiste bekwaamheid beschikt. Daarmee staat niet alleen vast dat [B] tuchtrechtelijk klachtwaardig heeft gehandeld, maar staat daarbij tevens vast dat dit handelen ook in civielrechtelijk opzicht onrechtmatig jegens [A] is, zodat [B] niet als goed hulpverlener heeft gehandeld.
4.6.
Uit de medische stukken komt naar voren dat [A] littekens heeft op zichtbare plaatsen in de hals, terwijl bij een correct uitgevoerde kin- en halslift de littekens zich boven de haargrens zouden bevinden en derhalve niet zichtbaar zouden zijn geweest. Dat er enige vorm van immateriële schade is die verband houdt met de tekortkoming zijdens [B] is daarmee voldoende komen vast te staan hetgeen, anders dan [B] kennelijk meent, een afdoende vaststelling is in het kader van het vaststellen van de aansprakelijkheid. Gelet op het voorgaande kan reeds hierom de verzochte verklaring voor recht worden toegewezen, zoals vermeld in het dictum. Om die reden behoeven de overige stellingen van partijen geen behandeling meer.
De buitengerechtelijke kosten
4.7.
Aangezien [B] aansprakelijk is voor de door [A] geleden (letsel)schade als gevolg van de twee operaties zoals omschreven in rechtsoverweging 4.5., biedt artikel 6:96 lid 2 sub b BW een grondslag voor vergoeding van de door [A] gemaakte buitengerechtelijke kosten indien en voor zover deze kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.
4.8.
[A] vordert een bedrag van € 8.104,26 aan buitengerechtelijke kosten. Ter onderbouwing van deze kosten heeft [A] facturen van haar advocaat overgelegd. Uit die facturen komt naar voren dat de werkzaamheden uitsluitend betrekking hebben op intern overleg en overleg met [A] en dat er slechts twee brieven naar (de aansprakelijkheidsverzekeraar van) [B] zijn gezonden. Vooralsnog bestaat er uitsluitend aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade. Het debat over de schadeomvang dient nog plaats te vinden tussen partijen. Nu onvoldoende duidelijkheid bestaat over de uiteindelijke schadevergoeding, is de rechtbank thans niet in staat om de verzochte buitengerechtelijke kosten te begroten en derhalve toe te wijzen.
4.9.
[A] heeft verzocht [B] te veroordelen in de proceskosten. Zij heeft aangevoerd dat er € 1.887,60 aan kosten is gemaakt waarbij is uitgegaan van 8 uur, een uurtarief van € 195,00 en 21% btw. Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met het betaalde griffierecht ad € 75,00.
4.10.
[B] heeft tegen de begroting en de hoogte van deze kosten niet afzonderlijk bezwaar gemaakt. Gezien de aard van de zaak komt de aan de zaak bestede tijd de rechtbank redelijk voor. De rechtbank zal aldus de kosten begroten op € 1.962,60 (voormeld bedrag van € 1.887,60 vermeerderd met het betaalde griffierecht van € 75,00).
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [B] aansprakelijk is voor de door [A] geleden schade ten gevolge van de door [B] uitgevoerde operaties in het kader van de kin- en halslift;
5.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 1.962,60, en veroordeelt [B] tot betaling van deze kosten;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.1