RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummers: AWB 14/2679 (beroep) en 14/2683 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter in vreemdelingenzaken van 25 februari 2014 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres,
gemachtigde mr. drs. L.J. Blijdorp,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. A. Hadfy-Kovacs.
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2014 (hierna: het bestreden besluit), genomen in de zogeheten algemene asielprocedure (AA-procedure), is de asielaanvraag van eiseres afgewezen.
Op 3 februari 2014 heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op haar beroep is beslist.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.
Aangezien nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk op het beroep worden beslist. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.
Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag]1979 en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 24 januari 2014 heeft zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij het bestreden besluit deze aanvraag afgewezen.
3.
Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Zij is in 1999 samen met haar familie van Ethiopië naar Eritrea gedeporteerd. Daar is zijn zij en haar familie gaan wonen in Sembel. In 2002 is eiseres gestopt met haar school en in dat jaar is haar vader overleden. Tot aan haar huwelijk in 2007 moest zij zich verbergen tijdens razzia’s voor de militaire dienstplicht. In 2010 wilde zij het geld ophalen dat zij krijgt voor het vervullen van de militaire dienst door haar man. Zij werd twee keer naar huis gestuurd. Op 28 februari 2010 moest zij aan twee politiemensen vertellen waar haar man was. Zij zei dat hij bij de militairen was maar dat zij niet wist waar hij zich bevond. Eiseres moest toen een papier tekenen waar op stond dat zij binnen twee weken moest vertellen waar man was, op straffe van een boete van 50.000 Naqfa, of er zou haar gevangenisstraf worden opgelegd. Haar moeder heeft de hulp van haar oom gevraagd. Die zorgde ervoor dat zij binnen twee weken het land kon verlaten.
4.
Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat eiseres niet voor toelating in aanmerking komt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd om haar nationaliteit en identiteit vast te kunnen stellen en dat zij niet is staat is om gedetailleerde, samenhangende en verifieerbare verklaringen over haar reisroute te geven. Ook heeft eiseres ter staving van haar asielrelaas geen documenten overgelegd. Verweerder is van mening dat deze omstandigheden op voorhand afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres. Zij is er niet in geslaagd om van haar verklaringen een positieve overtuigingskracht te doen uitgaan. Verweerder acht de gestelde Eritrese nationaliteit en identiteit van eiseres, alsmede haar asielrelaas ongeloofwaardig.
5.
Eiseres heeft aangevoerd dat haar asielaanvraag ten onrechte is afgewezen. Zij stelt dat het ontbreken van een identiteitskaart en documenten haar niet verwijtbaar is. Over de reisroute van Asmara (Eritrea) naar Khartoem heeft zij zo goed en concreet mogelijk verklaard, maar zij weet niet alles meer. Verweerder gaat voorbij aan de realiteit van een illegale reis, langs een illegale route met illegale smokkelaars. Over alle onderdelen van haar reis heeft zij zoveel als redelijkerwijs mogelijk verklaard. Eiseres heeft haar verklaringen voldoende aannemelijk gemaakt en verweerder heeft de onjuistheid daarvan niet aangetoond. Ten aanzien van haar deportatie uit Ethiopië heeft eiseres gesteld dat haar verklaringen in lijn zijn met wat uit algemene bronnen bekend is over Ethiopië en Eritrea. Haar vader regelde de zaken en eiseres wist daarvan niet alles omdat zij nog een kind was, aldus eiseres.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.
In artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
7.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In het tweede lid, aanhef en onder f, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
8.
Eiseres heeft gesteld de Eritrese nationaliteit te bezitten. Verweerder heeft in de gehoren vastgesteld dat eiseres geen identiteitskaart heeft kunnen overleggen waar haar nationaliteit uit blijkt. Eiseres heeft verklaard dat zij haar Eritrese identiteitskaart op reis is kwijtgeraakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het verlies van deze kaart aan eiseres kunnen toerekenen. Op eiseres rust de plicht haar documenten zorgvuldig te bewaken. Eiseres heeft in Griekenland reispapieren aan haar reisagent afgegeven. Ook deze omstandigheid heeft verweerder aan eiseres kunnen toerekenen, nu zij zich reeds bevond in een land waarvan eiseres de autoriteiten om bescherming had kunnen vragen onder overlegging van de reisdocumenten.
Ten aanzien van de reisroute van eiseres is verweerder tot de conclusie gekomen dat eiseres daarvan geen indicatief bewijs heeft verschaft en niet in staat is geweest details en verifieerbare verklaringen te geven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bevreemdend heeft kunnen achten dat eiseres haar reisroute, die langs verschillende landen voerde en met verschillende vervoermiddelen heeft plaatsgevonden, niet met meer details heeft kunnen onderbouwen en dat zij meermalen heeft verklaard zich de omstandigheden niet te kunnen herinneren. Verweerder heeft daarom kunnen komen tot het oordeel dat eiser toerekenbaar niet beschikt over (reis- identiteits- of andere) documenten.
9.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat als gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe Procedurerichtlijn verweerder in het geval van het verwijtbaar ontbreken van documenten bij de vreemdeling niet meer kan vergen dat van het asielrelaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan. Eiseres stelt zich te kunnen beroepen op deze richtlijn, ook al is deze nog niet omgezet in nationale wetgeving. In dit verband heeft eiseres gewezen op het Kolpinghuis-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 oktober 1987 (zaak nr. 80/86).
10.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de herziene Procedurerichtlijn (2013/32/EU; hierna: de richtlijn) op 26 juli 2013 in werking is getreden. De richtlijn bevat een aantal minimumnormen waaraan de asielprocedure dient te voldoen. Artikel 46, derde lid, van de richtlijn schrijft voor dat een daadwerkelijk rechtsmiddel een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als de juridische gronden omvat. De aanpassing van de nationale wetgeving aan het merendeel van de bepalingen van deze richtlijn, waaronder artikel 46, dient ingevolge artikel 51, eerste lid, uiterlijk op 20 juli 2015 voltooid te zijn. Overwogen wordt dat in het Kolpinghuis-arrest is bepaald dat de overheid zich niet ten laste van een burger mag beroepen op een richtlijn die nog niet is geïmplementeerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan hieruit niet afgeleid worden dat een burger wel kan anticiperen op een richtlijn voordat deze is omgezet. Een dergelijk standpunt is niet verenigbaar met het uitgangspunt dat de lidstaten gedurende de periode van inwerkingtreding tot de implementatiedatum de gelegenheid hebben gekregen om hun nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met een richtlijn. Evenmin is dit standpunt te rijmen met het overgangsrecht van de richtlijn. In artikel 52 van de richtlijn – voor zover hier van belang – is namelijk bepaald dat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bedoeld in artikel 51, eerste lid, door de lidstaten worden toegepast op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na 20 juli 2015 en dat verzoeken van vóór die datum zijn onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen overeenkomstig Richtlijn 2005/85/EG. Het beroep van eiseres op de richtlijn treft dan ook geen doel.
11.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht beoordeeld of van het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht uitgaat. Ter beoordeling staat vervolgens of verweerder tot de conclusie kon komen dat van positieve overtuigingskracht geen sprake is.
12.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet met documenten aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft tegengeworpen dat eiseres vaag en summier heeft verklaard over haar deportatie van Ethiopië naar Eritrea. De uitleg van eiseres dat zij nog een kind was en niet alles wist en dat alle officiële zaken via haar ouders gingen, moet in dit verband ontoereikend worden geacht. Eiseres was ten tijde van deze gebeurtenis immers twintig jaar oud was en van haar kon verwacht worden dat zij kon vertellen wie haar en haar familie naar Eritrea heeft gestuurd. De opmerking van eiseres dat wat zij wel heeft verklaard in lijn is met de gegevens uit openbare bronnen, rechtvaardigt niet dat zij zo vaag en summier over deze ingrijpende gebeurtenis heeft verklaard.
13.
Verweerder werpt verder tegen dat eiseres geen afdoende verklaring heeft kunnen geven voor het feit dat zij niet is opgeroepen voor de dienstplicht, die volgens het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea van 4 september 2012 geldt voor alle mannen en vrouwen tussen 18 en 50 jaar. Leerlingen moeten in groep 12 van de middelbare school naar het militaire opleidingskamp Sawa. Eiseres heeft verklaard dat zij in 2002 op school zat en in de tiende klas zat en dat zij om die reden niet naar dienst hoefde. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het onaannemelijk kunnen achten dat eiseres op 23-jarige leeftijd nog in de tiende klas zat.
14.
De verklaring van eiseres dat zij voortdurend heeft kunnen onderduiken tijdens razzia’s ter opsporing van deserteurs of dienstweigeraars door zich te verbergen onder het bed of op het toilet, heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de juistheid van die conclusie te betwijfelen gelet op de gerichte matregelen in Eritrea ter bestrijding van ontduiking van de dienstplicht. Dat eiseres na haar school niet is opgeroepen voor dienst vanwege haar huwelijk, heeft verweerder evenmin aannemelijk hoeven achten omdat zij heeft verklaard niet wettig te zijn getrouwd maar traditioneel.
15.
Verweerder heeft gelet op het vorenstaande kunnen komen tot het oordeel dat van het asielrelaas van eiseres geen positieve overtuigingskracht uitgaat en dat de gestelde identiteit en nationaliteit en het asielrelaas van eiseres als ongeloofwaardig moeten worden aangemerkt.
16.
Eiseres heeft gezien het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op één van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden vormen. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres terecht afgewezen.
17.
Het beroep is ongegrond.
18.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
19.
Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 februari 2014