Overwegingen
1.
Op 4 oktober 2013 om 18:17 uur stond de auto van eiser geparkeerd op een parkeerterrein aan de [a-straat] te Den Haag (ter hoogte van paalnummer [nummer]). Dit terrein ligt in een zone waar van 18.00 tot 21.00 uur tegen betaling van parkeerbelasting of met een parkeervergunning mag worden geparkeerd.
2.
Bij een controle op genoemd tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto geen betaalbewijs of geldige vergunning aanwezig was. Aan eiser is de naheffingsaanslag van € 57,70 opgelegd, bestaande uit € 1,70 aan parkeerbelasting en € 56 aan kosten van de aanslag.
3.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiser had moeten weten dat voor het parkeerterrein de in 1. genoemde regeling geldt. Voorts is volgens eiser onjuist dat hij in de bezwaarfase niet is gehoord en dat zijn bezwaar op formele gronden is afgewezen, terwijl de gemeente zich niet aan de door haar zelf bepaalde procedures heeft gehouden.
4.
Eiser neemt – samengevat – het volgende standpunt in. Als geregelde bezoeker van het parkeerterrein was hem bekend dat hier vanaf juni tot 18.00 uur betaald moest worden. Hij heeft die dag na 18.00 uur geparkeerd en had mede door de plaatsing van gele onderborden wel gezien dat op de rijbaan van de [a-straat] met ingang van 1 oktober parkeerregulering was ingevoerd, maar op en bij het parkeerterrein waren dergelijke gele borden er niet en daarom leek hier niets veranderd. De gemeente heeft de hem achteraf gebleken wijziging niet duidelijk aangegeven. Een uitnodiging voor een hoorgesprek heeft hij niet ontvangen en ook geen bericht van verlenging van de beslistermijn op zijn bezwaarschrift.
5.
Verweerder stelt dat het college van burgemeester en wethouders op 19 maart 2013 al had besloten voor de hele Bloemenbuurt met ingang van 1 oktober 2013 tijdelijk (tot in 2014 het in de wijk aanwezige aantal parkeerplaatsen was uitgebreid) de zogenaamde kraagregeling in te voeren. Dit betekent dat in de [a-straat] tussen [b-straat] en [c-straat] tussen 17.00 en 21.00 uur alleen mag worden geparkeerd tegen betaling of met een vergunning en in de [a-straat] tussen [c-straat] en [d-straat] van 18.00 tot 21.00 uur. Het parkeerterrein ligt in het laatste gedeelte en maakt hiervan deel uit. Vanaf 1 oktober is dit bij het binnenrijden van de zone met zoneborden aangegeven, ook zijn herhalingsborden geplaatst en door plaatsing van gele onderborden is nog eens extra op de wijziging gewezen. Komend van de [e-straat] is eiser bij het rijden op het terrein een herhalingsbord gepasseerd waarop de nieuwe tijden staan aangegeven. Het nieuwe regime had hem dus duidelijk moeten zijn. Het feit dat eiser de brief waarin hij wordt uitgenodigd voor een hoorgesprek en waarin de beslistermijn is verlengd, niet heeft ontvangen, maakt niet dat verweerder zich niet aan de vaste procedures heeft gehouden.
6.
Aan de hand van de door eiser overgelegde foto’s en de ter zitting door verweerder getoonde documentatie stelt de rechtbank vast dat in het gedeelte van de [a-straat] tussen globaal bezien de [c-straat] en de [e-straat] naast de [a-straat] (waar aan beide zijden van de rijbaan in de lengterichting kan worden geparkeerd) nog een tweede weggedeelte is, eveneens [a-straat] genoemd, waar aan drie zijden kops kan worden geparkeerd. Dit gedeelte is het parkeerterrein [a-straat]. Het is als verblijfsgebied ingericht en aan de ene zijde toegankelijk vanaf de [e-straat] en aan de andere zijde (richting [c-straat]) vanaf de [a-straat]. Deze tweede inrit geeft tevens direct toegang tot het private parkeerterrein van [de school].
7.
Na het in 5. genoemde besluit tot tijdelijke invoering van de zogenaamde kraagregeling heeft het college van burgemeester en wethouders op 28 mei 2013 besloten voor het parkeerterrein [a-straat] van 3 juni 2013 tot 1 oktober 2013 een regime voor betaald parkeren in te voeren van maandag t/m zaterdag van 09.00 tot 18.00 uur. De tijd waarvoor per keer betaald mag worden is niet geregeld evenmin met welke vergunning er mag worden geparkeerd. Dit besluit is genomen op verzoek van de winkeliers die niet wilden wachten met parkeerregulering tot 1 oktober van dat jaar.
8.
De verplichting parkeerbelasting te betalen moet op zodanige wijze kenbaar zijn gemaakt, dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Alvorens te parkeren moet een parkeerder zich op de hoogte stellen van de ter plaatse geldende voorschriften. Het niet naleven van die verplichting komt voor risico van de parkeerder.
9.
De stelling van verweerder dat eiser het parkeerterrein opgereden moet zijn vanaf de [e-straat] is door eiser gemotiveerd weersproken. Dat dit in verband met eenrichtingsverkeer de enige mogelijkheid zou zijn, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. In de [a-straat] geldt namelijk tweerichtingsverkeer en bij wat in 6. de tweede inrit is genoemd geldt geen inrijverbod. De rechtbank acht daarom eisers verklaring dat hij van de andere kant is gekomen en die tweede inrit heeft gebruikt, geloofwaardig. Eiser is dan niet het door verweerder genoemde herhalingsbord op het parkeerterrein met de nieuwe tijden (overigens zonder geel onderbord om op de verandering te wijzen) gepasseerd en kon dit vanaf zijn parkeerplek (bij paal [nummer]) direct bij de tweede inrit ook niet zien. Wel heeft hij op de hoofdrijbaan van dit gedeelte van de [a-straat] waargenomen dat de daar geplaatste herhalingsborden (met de aanduiding betaald parkeren dagelijks van 18.00 – 21.00 uur) waren voorzien van opvallend gele onderborden met het opschrift: “LET OP! Vanaf dinsdag 1 oktober 2013 Betaald Parkeren”.
10.
Partijen zijn het erover eens dat bij de tweede inrit geen herhalingsbord met (de nieuwe) parkeertijden heeft gestaan en ook geen (geel) bord dat op de gewijzigde situatie attendeert. Dit in aanmerking nemend was er voor eiser geen aanleiding om te vermoeden dat het vanaf juni geldende specifieke regime voor het parkeerterrein (betaald parkeren van maandag t/m zaterdag van 9.00 tot 18.00 uur) met ingang van 1 oktober was vervallen en vervangen door de tijdelijke zogenaamde kraagregeling (in dat gedeelte van de zone dagelijks van 18.00 tot 21.00 uur parkeerregulering). Hij hoefde dit gezien de aanduidingen ter plaatse ook niet te onderzoeken. Immers alleen in die straatgedeeltes waar met ingang van 1 oktober voor het eerst parkeerregulering was ingevoerd, stonden gele waarschuwingsborden met de tekst zoals aan het slot van 9. vermeld. Verweerders stelling dat eiser zich bij het binnenrijden van de Bloemenbuurt ervan bewust moet zijn geweest dat hij een zone inreed waarin in de hele zone hetzelfde regime geldt, gaat niet op. Alleen al voor de rijbaan van de [a-straat] gelden per weggedeelte verschillende tijden, zie 5. Voorts geldt dat in gevallen waarin de parkeerregeling binnen enkele maanden volledig verandert, dit van een gemeente vraagt de veranderingen extra duidelijk aan te geven. Dit is hier niet gebeurd. De rechtbank kan verweerder wel volgen dat de gemeente zich ingespannen heeft de veranderingen met ingang van 1 oktober 2013 zorgvuldig voor te bereiden en ter plaatse duidelijk aan te geven, zie bij voorbeeld de gele onderborden op de hoofdrijbaan van de [a-straat]. Doch dit had betrekking op de invoering van betaald parkeren in de Bloemenbuurt vanaf 1 oktober 2013 en gaat voorbij aan de wezenlijke verandering op het parkeerterrein. Hier gold immers op dat moment al een regeling voor betaald parkeren.
11.
Dat het parkeerterrein vanaf 1 oktober zijn eigen specifieke regime had verloren, was niet voldoende kenbaar. De aanslag kan daarom niet in stand blijven. De andere geschilpunten hoeven geen behandeling meer.
12.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2014.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep