Niet in geschil is dat eiseres 2 tezamen met haar ouders, na de eerste asielaanvragen, de EU aantoonbaar heeft verlaten en dat zij na de nieuwe asielaanvragen van 1 november 2010 op 1 februari 2013 nog geen vijf jaar in Nederland verbleef.
Het betoog van eiseres 2 dat haar de desbetreffende contra-indicatie niet kan worden tegengeworpen, aangezien het vertrek uit de EU (Griekenland) naar Irak op 24 februari 2010 op instigatie van haar ouders heeft plaatsgevonden en zij niet de dupe mag worden van hun handelen, faalt. Met dit betoog gaat eiseres 2 eraan voorbij dat de beoordeling van de aanvraag plaatsvindt in de context van het gezin en dat in specifieke situaties de gedragingen van de gezinsleden consequenties kunnen hebben voor het kind dat in het kader van de regeling als hoofdpersoon wordt beschouwd. Bovendien is, zoals ook uit deze brief blijkt, besloten de Overgangsregeling te treffen om te voorkomen dat kinderen met een asielachtergrond de dupe worden van procedures die in het verleden soms lang duurden, het niet meewerken aan vertrek en het stapelen van procedures door ouders, of een combinatie van deze factoren, waardoor deze kinderen, zonder zicht op een verblijfsvergunning, al vele jaren in Nederland verblijven. In een dergelijke onzekere positie heeft eiseres 2 niet verkeerd, juist omdat haar ouders in februari 2010 hebben besloten met haar terug te keren naar hun land van herkomst. Daarmee heeft die onzekerheid voor eiseres 2 vanaf dat moment in ieder geval niet voortgeduurd. Dit verschil vormt tevens, anders dan eiseres 2 meent, een objectieve en redelijke grond voor het in de Overgangsregeling gemaakte onderscheid tussen vreemdelingen die de EU aantoonbaar hebben verlaten en vreemdelingen die dat niet hebben gedaan. Relevant is daarbij ook dat de Overgangsregeling begunstigend uitzonderingsbeleid is.
Het betoog dat sprake is van individuele bijzondere feiten en omstandigheden die nopen tot afwijking van het beleid en dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd, faalt.
Het betoog van eiseres 2 dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn in artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 neergelegde discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen, temeer nu hij herhaaldelijk heeft aangegeven op ruimhartige wijze uitvoering te geven aan het Kinderpardon, faalt eveneens.
Verder faalt het betoog van eiseres 2 dat verweerder ten onrechte het beroep op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM terzijde heeft geschoven en daarbij haar belangen, gelet op haar jeugdige leeftijd en medische problematiek, onvoldoende in de overwegingen heeft betrokken.
Tot slot faalt het betoog van eiseres 2 dat verweerder haar en haar ouders in bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord.