4.
Eiseres heeft aangevoerd dat Duitsland verkeerd is voorgelicht door verweerder, nu bij het overnameverzoek aan Duitsland niet is vermeld dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben. Voorts betoogt zij dat verweerder haar asielverzoek hetzij op grond van artikel 9, hetzij op grond van artikel 16, of artikel 17 van Dublin III in behandeling had moeten nemen. Zij stelt daartoe dat haar echtgenoot, [naam 1], in 1991 als vluchteling is toegelaten in Nederland en dat daaraan niet afdoet dat hij thans de Nederlandse nationaliteit heeft. Volgens eiseres zijn haar kinderen, die uit hoofde van hun Nederlandse nationaliteit wettig verblijf hebben in Nederland, van haar afhankelijk in de zin van artikel 16 van Dublin III. Die afhankelijkheid is gelet op de zeer jonge leeftijd van haar dochter [naam 2], geboren op [geboortedatum], die nog borstvoeding krijgt, en haar zoon [naam 3], geboren op[geboortedatum], een gegeven. In Dublin III is, anders dan in Dublin II, uitdrukkelijk in de preambule onder 13 opgenomen dat het belang van het kind leidend moet zijn. Op grond van artikel 6 van Dublin III moeten de lidstaten met name het welzijn en de sociale ontwikkeling van het kind, overwegingen van veiligheid en de opvattingen van het kind alsmede diens achtergrond in aanmerking nemen.
Voorts stelt eiseres dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17 van Dublin III aan zich had moeten trekken omdat haar beide kinderen en haar echtgenoot de Nederlandse nationaliteit hebben. Op grond van preambule 13 en 14 van Dublin III dient immers de eenheid van het gezin voorop te staan. De echtgenoot heeft bovendien lange tijd in Nederland gewoond en gewerkt en heeft in Nederland een groot netwerk. Hij heeft hier op de arbeidsmarkt betere mogelijkheden dan in Duitsland, nu hij geen Duits spreekt. Zoon [naam 3] is inmiddels leerplichtig en voor hem is het van belang op te groeien in het land van zijn nationaliteit, aldus eiseres.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Punt 13 van de preambule bij Dublin III bepaalt - onder meer - dat overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening het belang van het kind voorop dient te staan.
Punt 14 van de preambule bij Dublin III vermeldt dat, overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening de eerbiediging van het familie- en gezinsleven voorop dient te staan.
Punt 16 van de preambule bepaalt dat het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie tussen een verzoeker en zijn kind, broer of zus of ouder vanwege zwangerschap of moederschap, de gezondheidssituatie of de hoge leeftijd van de verzoeker, een bindend verantwoordelijkheidscriterium dient te worden om ervoor te zorgen dat het beginsel van de eenheid van het gezin en het belang van het kind volledig worden nageleefd.
Punt 17 bepaalt dat een lidstaat om humanitaire redenen of uit mededogen moet kunnen afwijken van de verantwoordelijkheidscriteria om gezinsleden, familieleden of andere familierelaties bijeen te kunnen brengen en een verzoek om internationale bescherming dat bij deze lidstaat of bij een andere lidstaat is ingediend kunnen behandelen, ook al is hij volgens de bindende criteria van deze verordening niet verantwoordelijk voor de behandeling.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van Dublin III behandelen de lidstaten van de Europese Unie elk verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze op het grondgebied van een van de lidstaten wordt ingediend, inclusief aan de grens of in de transitzones. Het verzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III genoemde criteria verantwoordelijk is.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van Dublin III, stellen de lidstaten bij alle procedures waarin deze verordening voorziet het belang van het kind voorop.
Het derde lid van artikel 6 bepaalt:
Om vast te stellen wat het belang van het kind is, werken de lidstaten nauw samen en houden zij in het bijzonder rekening met de volgende factoren:
a. a) de mogelijkheden van gezinshereniging;
b) het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige;
c) veiligheid en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige mogelijk het slachtoffer is van mensenhandel;
d) de standpunten van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.
Ingevolgde artikel 7, eerste lid, van Dublin III zijn de in hoofdstuk III vastgestelde criteria aan de hand waarvan de verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald, van toepassing in de volgorde waarin zij voorkomen in de tekst.
Ingevolge het tweede lid wordt op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient, bepaald welke lidstaat met toepassing van de in dit hoofdstuk beschreven criteria de verantwoordelijke lidstaat is.
Op grond van artikel 9 van Dublin III is, wanneer een gezinslid van de verzoeker, ongeacht of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd, als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.
Op grond van artikel 12, vierde lid, gelezen in samenhang met tweede lid, van Dublin III, is wanneer de verzoeker houder is van een visum, dat minder dan zes maanden is verlopen en dat hem daadwerkelijk toegang heeft verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, de lidstaat die dit visum heeft afgegeven, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming zolang de verzoeker het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van Dublin III, voor zover thans van belang, zorgen de lidstaten er normaliter voor dat wanneer het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus, of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van Dublin III kan elke lidstaat, in afwijking van artikel 3, eerste lid, besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
Ingevolge het tweede lid kan de lidstaat waarin een verzoek om internationale bescherming is gedaan en die bepaalt welke lidstaat verantwoordelijk is te allen tijde voordat in eerste aanleg een beslissing ten gronde is genomen, een andere lidstaat vragen een verzoeker over te nemen teneinde familierelaties te verenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden, ook wanneer die laatste lidstaat niet verantwoordelijk is volgens de in de artikelen 8 tot en met 11 en 16 vastgestelde criteria.
13.
Een en ander betekent dat ook bij de uitleg van het begrip afhankelijkheid in artikel 16 rekening gehouden moet worden met deze factoren en dat dit begrip tegen die achtergrond - ruim - uitgelegd moet worden. In dit geval moeten dan ook de volgende omstandigheden in aanmerking worden genomen. Het betreft hier zeer jonge kinderen, een baby van acht maanden en een kind van zes jaar. Reeds deze zeer jonge leeftijd van beide kinderen impliceert een grote mate van afhankelijkheid van de moeder. Geenszins valt uit te sluiten dat een scheiding van de moeder het welzijn van de kinderen negatief beïnvloedt. Het jongste kind krijgt nog borstvoeding. De leerplichtige zesjarige zoon gaat inmiddels naar school in Nederland en leert daar Nederlands. Blijkens de overgelegde verklaring van de groepsleerkracht voelt hij zich goed thuis op school en zou het zeer nadelig zijn voor zijn taalontwikkeling, overige cognitieve ontwikkeling en sociaal-emotionele welbevinden als hij naar Duitsland zou moeten vertrekken. Van belang is voorts dat eiseres met haar man en kinderen nu in Nederland bijeen zijn als gezin. Nu haar (man en) kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben is evident dat het belang van de eenheid van het gezin, een belang dat blijkens artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, ook een factor dient te zijn bij de invulling van het belang van het kind, gewaarborgd is wanneer het gezin de inhoudelijke beoordeling van het asielverzoek van eiseres in Nederland kan afwachten. Dat, zoals verweerder stelt, de echtgenoot en de kinderen als burgers van de Europese Unie met eiseres mee kunnen gaan naar Duitsland, betekent nog niet dat zij daar dezelfde rechten (- onder meer - op financiële ondersteuning) en mogelijkheden hebben als zij in Nederland met de Nederlandse nationaliteit hebben. In dit verband is mede van belang dat de echtgenoot van eiseres na zijn toelating als vluchteling tot 2006 in Nederland heeft gewoond en gewerkt en dat hij hier - onweersproken - een groot familienetwerk heeft.