RECHTBANK DEN HAAG
Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummers: C/09/493643 / FT RK 15/1633 en C/09/493644 / FT RK 15/1634
uitspraakdatum: 31 juli 2015
[verzoeker],
wonende te [adres],
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
heeft een verzoek ingediend waarin gevraagd wordt om een voorlopige voorziening als bedoeld
in artikel 267b eerste lid van de Faillissementswet. Verzoeker heeft tevens een verzoek tot
toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend.
In het verzoek voorlopige voorziening wordt een verbod tot ontruiming door BoitenLuhrs
Incasso Gerechtsdeurwaarders, in opdracht van Stichting Vestia gevestigd te Rotterdam,
gevraagd van de woning van verzoeker. De ontruiming staat thans gepland voor 31 juli 2015 in
de ochtend.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De thans gevraagde voorziening is gegrond op artikel 287b eerste lid van de Faillissementswet.
Deze regeling is er op gericht om een adempauze te creëren die verzoek(st)er in staat moet
stellen het minnelijk traject voort te zetten om met zijn schuldeisers een regeling voor zijn
schulden te bereiken c.q. af te ronden. Mocht het niet tot een minnelijke regeling komen, dan
dient verzoek)er de gelegenheid te krijgen om toepassing van de wettelijke schuldsanering aan te
vragen, zonder daarbij gehinderd te worden door dreiging van executie van de in het tweede lid
van art. 287b van de Faillissementswet genoemde maatregelen.
Het verzoek tot toepassing van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b eerste lid
van de Faillissementswet is op 30 juli 2015 om 17:00 uur bij de rechtbank ingediend. Het
verzoek betreft een woningontruiming op 31juli2015 in de ochtend. Gelet op deze termijn is
het voor de rechtbank niet mogelijk geweest om nog op 30 juli 2015 —en derhalve de dag voor
de geplande uitzetting- uitspraak te doen.
Uit het verzoekschrift voorlopige voorziening dat is opgesteld door de gemachtigde van
verzoeker, mr M.N.R. Nasrullah, advocaat te Rotterdam komt naar voren dat de
schuldhulpverlener thans de openstaande vorderingen aan het inventariseren is en dat er geen
minnelijk voorstel tot schuldsanering aan de schuldeisers is aangeboden. Het is niet duidelijk of
het minnelijk traject binnen afzienbare tijd gestart zal worden.
Gelet hierop biedt artikel 287b eerste lid Fw geen ruimte voor het verlenen van een voorlopige
voorziening. Het minnelijk traject vangt immers eerst aan nadat na een volledige inventarisatie
van de schulden, een voorstel voor een buitengerechtelijke schuldregeling aan de schuldeisers is
gedaan. Nu hier geen sprake van is, zal de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in het
verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Ook zal het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk worden
verklaard, omdat het verzoek, zonder een afgeronde minnelijke regeling, niet aan de wettelijke
vereisten voldoet.
Verzoeker zal niet-ontvankelijk verklaard worden in onderhavige verzoeken.
BESLISSING
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek om een voorlopige
voorziening als bedoeld in art. 287b Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek om toelating tot de
schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. C.M. Derijks lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 31 juli 2015 in tegenwoordigheid van A. van Groningen Schinkel, griffier.