Overwegingen
1. Op 26 februari 2014 heeft eiser een personenauto met kenteken [kenteken] (de auto) gekocht. Volledige betaling van de auto heeft pas later plaatsgehad, waarna de auto op 17 mei 2014 in eisers bezit is gekomen.
2. Eiser is volgens de kentekenregistratie sinds 26 februari 2014 houder van de auto.
3. Eiser heeft over de tijdvakken 26 februari 2014 tot en met 1 april 2014 (€ 64) en 2 april 2014 tot en met 1 juli 2014 (€ 156) geen motorrijtuigenbelasting betaald.
4. Met dagtekening 22 mei 2014 heeft verweerder de niet betaalde belasting van eiser nageheven.
5. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte aan hem zijn opgelegd. Ter onderbouwing voert eiser aan dat de auto op 26 februari 2014 alleen op zijn naam is gezet omwille van een subsidieregeling en dat hij de auto pas sinds 17 mei 2014 in zijn bezit heeft. Eiser verkeerde in veronderstelling dat hij de tenaamstelling van de auto in het kentekenregister had geschorst. Voorts stelt eiser dat hij er pas op 17 mei 2014, toen hij die schorsing wilde opheffen, mee bekend is geworden dat de tenaamstelling van de auto voorafgaand aan die datum per abuis niet was geschorst.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen terecht aan eiser zijn opgelegd. Ter onderbouwing van dit standpunt voert verweerder aan dat verweerder vanaf 26 februari 2014 als houder van de auto in het kentekenregister geregistreerd stond.
8. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) wordt een belasting geheven voor het houden van een personenauto. De belasting wordt geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt (art. 6 Wet MRB). Houderschap is daarmee bepalend voor de heffing van motorrijtuigenbelasting. Als houder van een motorrijtuig wordt aangemerkt degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld in het kentekenregister (art. 7, eerste lid Wet MRB).
9. Vaststaat dat de auto vanaf 26 februari 2014 op eisers naam stond ingeschreven in het kentekenregister. Eiser is aldus vanaf 26 februari 2014 houder van de auto in de zin van de motorrijtuigenbelasting en uit dien hoofde vanaf dat moment motorrijtuigenbelasting verschuldigd. Vaststaat verder dat eiser de motorrijtuigenbelasting voor de tijdvakken van 26 februari 2014 tot en met 1 april 2014 en 2 april 2014 tot en met 1 juli 2014 niet heeft betaald. Niet betaalde belasting kan de inspecteur in een geval als dit op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen naheffen. Gelet hierop heeft verweerder de naheffingsaanslagen naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht opgelegd.
10. Dat eiser in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat de tenaamstelling van de auto was geschorst is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser dient te blijven en kan aan de belastingplicht niet afdoen.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2015.