Overwegingen
1. Eiser heeft voor het jaar 2010 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.578. Daarbij heeft eiser € 9.328 en € 16.668 in aftrek gebracht aan respectievelijk specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven.
2. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag de onder 1 genoemde aftrekposten niet geaccepteerd en tevens een bedrag van € 869 aan eigenwoningforfait in aanmerking genomen.
3. In geschil is of de aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of verweerder de onder 1 genoemde specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven terecht niet in aftrek heeft toegelaten. De bijtelling eigenwoningforfait is niet in geschil.
4. Artikel 6.17 van de Wet IB 2001 bevat een limitatieve opsomming van uitgaven wegens ziekte of invaliditeit die kunnen worden aangemerkt als - aftrekbare - uitgaven voor specifieke zorgkosten. Een van de voorwaarden is dat de uitgaven op eiser drukken. Daarnaast is een voorwaarde dat er voor de behandeling waarop de uitgaven betrekking hebben, een medische noodzaak bestaat. Een dergelijke medische noodzaak kan blijken uit het feit dat de behandeling op medisch voorschrift en/of onder begeleiding van een naar Nederlandse begrippen als genees- of heelkundige aan te merken hulpverlener plaatsvindt (vgl. Hoge Raad 29 juni 1977, nr. 18 449, ECLI:NL:HR:1977:AX4014 en Hoge Raad 4 januari 1978, nr. 18 643, ECLI:NL:HR:1978:AX2996).
5. De rechtbank stelt voorop dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat het op de weg ligt van eiser om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden voor de aftrek voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in deze op hem rustende bewijslast geslaagd. Eiser heeft weliswaar afschriften van verschillende facturen overgelegd, maar daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat eiser de gefactureerde bedragen heeft voldaan dan wel de in aanmerking genomen uitgaven op hem drukten. Met de overgelegde stukken en hetgeen hij overigens heeft verklaard is eiser er bovendien niet in geslaagd de medische noodzaak van de uitgaven aannemelijk te maken. De rechtbank weegt in dit oordeel mee dat eiser ter zitting heeft verklaard dat de door hem in aftrek gebrachte uitgaven niet gedaan zijn op voorschrift of onder begeleiding van een arts. Ook heeft eiser in dit verband geen medische verklaring overgelegd.
6. Op grond van artikel 6.27 van de Wet IB 2001 zijn scholingsuitgaven slechts aftrekbaar wanneer zij zijn gedaan met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Om scholingsuitgaven in aftrek te mogen brengen moet eiser met het volgen van opleiding het oogmerk hebben met deze opleiding een beroep te gaan uitoefenen. Daarnaast moet eiser in redelijkheid kunnen verwachten dat dit oogmerk na voltooiing van de opleiding verwezenlijkt zal worden (vgl. Hoge Raad 10 april 2009, nr. 08/00312, ECLI:NL:HR:2009:BF3924).
7. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden voor aftrek van scholingsuitgaven voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Eiser heeft verklaard dat hij docent economie is en momenteel geen werk heeft. De uitgaven hebben volgens eiser betrekking op scholing die hij heeft gevolgd met het oogmerk om in de toekomst Islamitische economie te kunnen doceren. De rechtbank acht deze verklaring zonder nader onderbouwing onvoldoende om aannemelijk te achten dat eiser in redelijkheid kon verwachten het beroep van docent Islamitische economie te kunnen gaan uitoefenen. Zo is de rechtbank niet gebleken dat er in 2010 plannen waren om een dergelijk vak in de nabije toekomst in het curriculum op te nemen. Evenmin heeft eiser met objectiveerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat er in 2010 voldoende vraag bestond naar het vak Islamitische economie om in redelijkheid te kunnen verwachten dat hij in dit vakgebied zijn beroep zou kunnen uitoefenen.
8. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt. Aan het enkele feit dat de in de aangifte opgevoerde aftrekposten bij het opleggen van de aanslag over een eerder jaar zijn gevolgd, kan eiser niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat die aftrek in volgende jaren geaccepteerd zal worden.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.