RECHTBANK DEN HAAG
RJP
Rolnummer: 3661758/14-36846
Datum: 28 april 2015
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. Chr.J.M. Scheen,
de stichting
Stichting Bronovo-Nebo,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
gemachtigde mr. P.W.H.M. Willems.
2 Feiten
2.1
Gedaagde exploiteert een basisziekenhuis met 350 bedden en een verpleeghuis.
2.2
Eiseres is sedert 1 oktober 1989 bij gedaagde in dienst laatstelijk tegen een bruto maandsalaris van € 2.198,40 exclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Haar functie is [functie]. Op de arbeidsverhouding is de CAO Ziekenhuizen van toepassing.
2.3
In het arrest d.d. 15 september 2011 van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak C-155/10 (Williams e.a. tegen British Airways plc) overweegt het hof onder meer:
“(…)
Elke last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst en waarvoor hij een financiële vergoeding ontvangt, wordt gerekend tot de globale beloning van de werknemer, zoals, in het geval van lijnpiloten, de tijd die zij vliegend doorbrengen, die noodzakelijkerwijs deel moet uitmaken van het bedrag waarop de werknemer recht heeft gedurende zijn jaarlijkse vakantie.
(…)
Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of er een intrinsiek verband bestaat tussen de verschillende componenten van het globale loon van de werknemer en de uitvoering van de taken die hem zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst. Deze beoordeling dient betrekking te hebben op een gemiddelde over een representatief geachte periode. (…)”
Het hof beslist vervolgens als volgt:
“Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 7 van richtlijn 2003/88 en clausule 3 van de Europese Overeenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat een lijnpiloot tijdens zijn jaarlijkse vakantie niet alleen recht heeft op behoud van zijn basissalaris maar ook op alle componenten die intrinsiek samenhangen met de taken die hem in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen en waarvoor hij in het kader van zijn globale beloning een financiële vergoeding ontvangt en voorts ook alle componenten die samenhangen met het personeels en beroepsstatuut van de lijnpiloot. Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of de diverse componenten waaruit de globale beloning van die werknemer bestaat, aan deze criteria voldoen.”
Dit arrest is nog verduidelijkt in het arrest C-539/12 d.d. 22 mei 2014.
2.4
Bij brieven d.d. 4 oktober 2013, 18 november 2013 en 2 juli 2014 heeft eiseres aanspraak gemaakt op onregelmatigheidstoeslag over de vakantie-uren. Gedaagde heeft zulks bij brieven d.d. 7 november 2013 en 28 juli 2014 afgewezen, hoofdzakelijk met het argument dat de toepasselijke CAO bepaalt dat gedurende vakantie-uren het loon wordt doorbetaald exclusief onregelmatigheidstoeslag.
2.5
Tussen de betrokken partijen is recent overeenstemming bereikt over een nieuwe CAO, waarin bepaald is dat vanaf 1 januari 2015 medewerkers recht krijgen op onregelmatigheidstoeslag gedurende de periode van vakantie.
3 Vordering en verweer
3.1
Eiseres vordert voor recht te verklaren dat gedaagde in strijd met het recht heeft gehandeld en nog steeds handelt door aan eiseres geen onregelmatigheidstoeslag over de vakantie-uren te betalen alsmede voor recht te verklaren dat eiseres sedert 1 januari 2009 aanspraak heeft op betaling van € 4.676,--. Ook vordert zij betaling van (naar de kantonrechter begrijpt) laatstgenoemd bedrag, met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, een en ander op straffe van een dwangsom.
3.2
Eiseres legt aan haar vordering kort gezegd ten grondslag dat gedaagde het loonbegrip voor de bepaling van het vakantiegeld onjuist toepast. Zij verwijst naar het onder 2.3 genoemde arrest en het arrest van het hof Den Haag d.d. 2 juli 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013:2244).
3.3
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat voor zover van belang hieronder besproken zal worden.
4 Beoordeling
4.1
De kantonrechter overweegt dat artikel 7:639 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon behoudt, terwijl artikel 7:645 BW bepaalt dat daarvan niet ten nadele van werknemer kan worden afgeweken. Wat onder het begrip loon verstaan dient te worden is uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie als hiervoor vermeld. Bepalend voor de vraag of een werknemer recht heeft op onregelmatigheidstoeslag gedurende zijn vakantie is het antwoord op de vraag of de toeslag intrinsiek samenhangt met de hem opgedragen taken.
4.2
In onderhavige zaak staat vast dat de functie van eiseres inhoudt avond- en nachtdiensten, waarvoor zij een onregelmatigheidstoeslag krijgt. Ook al zou eiseres, zoals gedaagde betoogt, sporadisch overdag ingeroosterd worden (3 keer in 2011, 2 keer in 2012, 10 keer in 2013 en geen enkele keer in 2014), hetgeen eiseres ontkent, dan nog dient de conclusie te zijn dat de onregelmatigheidstoeslag een intrinsiek deel uitmaakt van de aan eiseres toegekende taken waarvoor zij genoemde toeslag ontvangt.
4.3
Een en ander wordt niet anders doordat de toepasselijke CAO bepaalt dat werknemers tijdens vakantie recht hebben op behoud van salaris, waarbij salaris gedefinieerd wordt als bruto-maandsalaris exclusief onder meer vergoeding voor onregelmatige diensten. Geoordeeld moet worden dat een dergelijke bepaling in strijd is met het dwingend recht als hiervoor vermeld. Dat gedaagde vorderingen als de onderhavige niet meer kan doorberekenen aan de ziektekostenverzekeraars betekent niet dat zij in strijd met dwingende rechtsbepalingen mag handelen. Dat de redelijkheid of billijkheid zich verzet tegen onverkorte handhaving van een dwingende rechtsbepaling valt niet in te zien, althans gedaagde draagt daarvoor onvoldoende argumenten aan. Dat het haar voor al haar personeel een bedrag kost van jaarlijks € 190.000,-- lijkt, zo al juist, voor een ziekenhuis van de grootte als gedaagde niet onoverkomelijk.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat de gevorderde verklaring voor recht dat gedaagde in strijd handelt door eiseres geen onregelmatigheidstoeslag over de vakantie-uren te betalen toegewezen zal worden, zij het dat die verklaring - met het oog op de recent afgesloten CAO - beperkt wordt tot de datum 1 januari 2015. Nu gedaagde geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde bedrag ligt de geldvordering eveneens voor toewijzing gereed, alsmede de daarop betrekking hebbende verklaring voor recht. De gevorderde dwangsom heeft alleen betrekking op het niet-uitvoeren van de gegeven veroordeling en ziet derhalve op de geldvordering. Artikel 611a lid 1, laatste zin, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verzet zich tegen een dergelijke toewijzing, zodat dat deel van de vordering afgewezen wordt. Tegen de wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan is geen verweer gevoerd, zodat ook daarvan uitgegaan zal worden. De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 10%.
4.5
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten verwezen worden.
- verklaart voor recht dat gedaagde tot 1 januari 2015 in strijd gehandeld heeft met het recht door aan eiseres geen onregelmatigheidstoeslag over de vakantie-uren te betalen;
- verklaart voor recht dat eiseres sedert 1 januari 2009 aanspraak heeft op de betaling van een bedrag van € 4.676,--;
- veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen de somma van € 4.676,-- bruto met de wettelijke verhoging ad 10% en de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 4 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 717,54, waarvan € 98,54 kosten dagvaarding, € 219,-- griffierecht en € 400,-- salaris voor de gemachtigde;
- verklaart voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2015.