Overwegingen
1. Eiser heeft op 19 februari 2014 aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2013 naar een inkomen uit werk en woning van € 13.021.
2. Op 24 mei 2014 heeft verweerder de aanslag opgelegd conform de door eiser ingediende aangifte.
3. Tegen de aanslag heeft eiser bezwaar gemaakt. Eiser stelt in zijn bezwaarschrift dat rekening moet worden gehouden met een nog te verrekenen verlies van € 3.086. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
4. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek in geschil is of bij het vaststellen van de aanslag rekening moet worden gehouden met een verlies uit eerdere jaren van € 3.086.
5. Eiser neemt het standpunt in dat hij recht heeft op verliesverrekening, omdat hij zijn onderneming in het jaar 2000 heeft overgedragen aan een derde maar de overnameprijs
- waar hij wel belasting over heeft betaald - nooit heeft ontvangen. Ook stelt eiser dat is gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. .
6. Op grond van artikel 3.151, eerste lid, van de Wet IB 2001, stelt de inspecteur het bedrag van een verlies uit werk en woning vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Tussen partijen is niet in geschil dat een dergelijke beschikking in het verleden nimmer is gegeven. De mogelijkheid om verliezen uit voorgaande jaren te verrekenen op grond van genoemde wettelijke bepaling ontbreekt daarom (zie ook uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 11 september 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3808).
7. Eiser heeft in dit verband nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt. Eisers stelling dat verweerder het verlies al vanaf het jaar 2000 ieder jaar zou hebben geaccepteerd, is niet onderbouwd met stukken. Ook uit de door verweerder ter beschikking gestelde aanslaggegevens blijkt niet van de door eiser bedoelde verliesverrekening. Eisers gemachtigde heeft weliswaar in verschillende jaren op de aangifte een verlies vermeld, maar dat verlies is door verweerder niet in aanmerking genomen.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.