Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats
treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Overwegingen
1. Eiser heeft verweerder verzocht de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de daarbij toegepaste verhoging voor het jaar 1989 ambtshalve te herzien. Verweerder heeft dit verzoek op 1 juli 2014 afgewezen en daarbij vermeld dat tegen die beslissing bezwaar kan worden gemaakt.
2. Uit artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen volgt dat in het belastingrecht alleen in beroep kan worden gekomen tegen een belastingaanslag of tegen een voor bezwaar vatbare beschikking.
3. Artikel 9.6, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering gebeurt bij een voor bezwaar vatbare beschikking, maar deze bepaling geldt eerst voor belastingaanslagen over het jaar 2010 en verder (artikel XXVII, eerste lid, onderdeel a, van de Fiscale vereenvoudigingwet 2010, Stb. 2009, 611).
4. Voor het belastingjaar 1989 geldt dat uitsluitend om ambtshalve herziening kan worden gevraagd op de voet van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Een beslissing van de inspecteur ingevolge dat artikel is niet een voor bezwaar vatbare beschikking. Verweerder heeft dan ook ten onrechte in zijn beslissing van 1 juli 2014 vermeld dat daartegen bezwaar kon worden gemaakt.
5. Wanneer tegen een beslissing waartegen geen bezwaar openstaat toch bezwaar wordt gemaakt, moet verweerder dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Verweerder heeft het bezwaar van eiser echter ongegrond verklaard. Om die reden is het beroep gegrond verklaard.
6. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:72, derde lid, letter b, van de Algemene wet bestuursrecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat geen kosten zijn gesteld die voor vergoeding op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.