Overwegingen
1. Eiser is blijkens de kentekenregistratie vanaf 2 november 2014 houder van een Volkswagen met het kenteken [kenteken] (de auto).
2. Gedurende de periode van 21 april 2015 tot en met 5 juli 2015 is de geldigheid van het kentekenbewijs van de auto door de Rijksdienst Wegverkeer (RDW) geschorst in de zin van hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
3. Op 20 juni 2015 om 14.34 uur is bij een controle op de Rijksweg A4 links, ter hoogte van hectometerpaal 21.9 geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de weg.
4. Naar aanleiding van deze constatering zijn de naheffingsaanslag en de boete opgelegd. De nageven belasting bedraagt € 633 waarover een verzuimboete van 100%, oftewel € 633, is opgelegd.
5. De auto is op 19 juni 2015 Apk gekeurd.
6. In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd.
Eiser stelt dat de auto zich op 20 juni 2015 uitsluitend op de openbare weg bevond in verband met de uitgevoerde Apk-keuring en dat daarom vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting zou moeten worden verleend.
7. Op grond van artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb) kan bij constatering van het gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing de belasting worden nageheven.
8. Op grond van het bepaalde in artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel m, van de Wet Mrb, in samenhang met artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit Mrb 1994, mag tijdens een schorsing met het oog op een te verrichten Apk-keuring gebruik van de weg worden gemaakt op de dag waarop het motorrijtuig naar aanleiding van de aanvraag van een keuringsbewijs aan een keuring wordt onderworpen.
9. Uit de hiervoor aangehaalde regelgeving volgt dat uitsluitend op de dag van de Apk-keuring tijdens een schorsing gebruik mag worden gemaakt van de weg. Niet in geschil is dat op 19 juni 2015 de auto naar de garage is gebracht en dat de Apk-keuring op diezelfde dag heeft plaatsgevonden. Eveneens is niet in geschil dat eiser de auto de volgende dag, op 20 juni 2015, heeft teruggereden naar de stallingplaats in Amsterdam. De intenties en omstandigheden waaronder het gebruik maken van de openbare weg zich heeft voorgedaan, hebben niet tot gevolg dat er geen grond is voor de naheffing. Verweerder heeft dan ook terecht de motorrijtuigenbelasting nageheven.
10. Op grond van artikel 37 van de Wet Mrb in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het bepaalde in paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst kan verweerder in geval van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing een verzuimboete opleggen van ten hoogste 100% en een maximum van € 5.278. Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven.
11. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij in Amsterdam werkt en op de dag van de keuring zo laat bericht ontving van zijn garage, dat het voor hem niet mogelijk nog voor sluitingstijd van de garage in Voorschoten de auto op te halen. Onmiddellijk gevolg hiervan is dat de auto eerst de daaropvolgende dag kon worden opgehaald. Eiser heeft voorts nog opgemerkt dat hij in [woonplaats] woont en zijn auto in onderhoud heeft bij een garage in Voorschoten, alwaar ook de APK-keuring is geweest.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de uiteenzettingen van eiser. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de terugreis op de direct daaropvolgende dag zo zeer verweven is met de “vrijgestelde APK-keuringsdag”, dat die situatie in dit geval moet worden beschouwd als een en dezelfde dag.
13. De rechtbank ziet daarin grond voor het oordeel dat de opgelegde verzuimboete van 100% ten bedrage van € 633 als disproportioneel moet worden aangemerkt en daarom niet in stand kan blijven. Een matiging van de boete tot een bedrag van nihil is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.
14. Ter zitting is nog besproken de misslag in het verweerschrift, in die zin dat feitelijk en inhoudelijk door verweerder is uiteengezet dat en waarom de naheffing en boete terecht zijn opgelegd en dat aan het slot van het verweerschrift een onjuiste conclusie is opgenomen. In plaats van de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en de naheffing/boete worden gehandhaafd, is opgenomen: ‘Op grond van het vorenstaande concludeer ik tot vernietiging van de uitspraak op het bezwaarschrift voor zover het betreft de boetebeschikking en handhaving van de enkelvoudige belasting.’ De rechtbank is het eens met verweerder dat buiten kijf staat dat sprake is van een kennelijke verschrijving. De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van verweerder dat dit voor eiser geen grond verschaft de naheffingsaanslag en/of de boete rechtens voor onjuist te houden.
15. Voor zover eiser zich beroept op schending van de hoorplicht, overweegt de rechtbank als volgt. Er is niet op de voorgeschreven wijze gehoord, maar de rechtbank heeft geen aanknopingspunt voor het oordeel dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Daarom gaat de rechtbank aan dit gebrek voorbij.
16. De rechtbank ziet in dit geval geen grond om verweerder te veroordelen in de door eiser geclaimde vergoeding voor proceskosten. Volgens de wet (artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht) en vaste rechtspraak is een vereiste, dat een belanghebbende redelijkerwijs was aangewezen op het inschakelen van professionele rechtsbijstand. Aan die voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet voldaan. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking de omstandigheden van het geval in samenhang met de verklaring van eiser ter zitting, dat hij zelf jurist is.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G.J. Konings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2016.