4.1.
Aangezien DUWO, net als in de overige aanhangig gemaakte vergelijkbare zaken, aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat het dringend eigen gebruik is gelegen in het verstrekken van het gehuurde aan studenten, zal in een voorkomend geval eerst moeten worden beoordeeld of het gaat om een woonruimte die volgens de huurovereenkomst bestemd is voor studenten. Daarna zal beoordeeld dienen te worden of het [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst duidelijk was of dat zij wist dat zij de woning slechts in hoedanigheid van student toegewezen heeft gekregen en kon huren.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de overeenkomst niet dat de woonruimte is bestemd voor studenten. Er zijn geen bedingen in de overeenkomst opgenomen die deze of de woonruimte bijzonder maken. Doorslaggevend kan dat in dit geval echter niet zonder meer zijn, omdat het vierde lid bij wet van 1 juni 2006 is toegevoegd aan artikel 7:274 BW, terwijl de overeenkomst tussen partijen dateert uit 2003. Hierdoor was er voor DUWO geen noodzaak noch mogelijkheid in het kader van de doorstroming uitdrukkelijk in de overeenkomst op te nemen dat de woonruimte voor studentenhuisvesting bestemd is.
4.3.
Aan de vraag of het gehuurde een studentenwoning betreft, hetgeen een indicatie kan zijn dat [gedaagde] wist of kon weten dat het gehuurde voor studentenhuisvesting bestemd is met de gevolgen van dien, wordt niet toegekomen omdat de kantonrechter de brief van 29 maart 2013 van [gedaagde] aan DUWO van doorslaggevende betekenis acht. Uit die brief, in het bijzonder de laatste twee geciteerde zinnen, blijkt namelijk dat [gedaagde] weet van de link tussen het student-zijn en het gehuurde. Dat, zoals [gedaagde] ter zitting heeft aangevoerd, de brief door de gemeente is opgesteld en niet door haar is ondertekend, maakt het oordeel niet anders. De reden dat de brief niet is ondertekend is omdat deze per e-mail vooruit is gezonden en daarmee een digitale versie betreft. Nadien is ook geen brief door [gedaagde] aan DUWO gestuurd dat haar brief van 29 maart 2013 berust op een fout of een onderschatting van de strekking van de brief. Bovendien heeft [gedaagde] bij de bespreking van de brief tijdens de zitting (wederom) gezegd dat zij “dacht dat het makkelijk was om een tweede studie te beginnen” waaruit ook blijkt dat [gedaagde] zich realiseert dat er een link is tussen student-zijn en het gehuurde.
4.4.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het [gedaagde] duidelijk was dat zij de woning slechts als student kon huren en dat zij daardoor eveneens begrepen moet hebben dat het huren van deze woning voor beperkte tijd zou zijn. Zoveel staat ook in haar brief van 29 maart 2016. Aangezien zij thans geen student meer is, dient zij het gehuurde te verlaten en plaats te maken voor de volgende student. Daarmee behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer. Dat van [gedaagde] vanwege haar gezondheidsklachten niet gevergd kan worden op korte termijn te verhuizen, is niet nader toegelicht en onderbouwd. Desalniettemin zal de kantonrechter hiermee in zekere zin rekening houden en de datum waarop de huurovereenkomst eindigt en het gehuurde ontruimd dient te zijn bepalen op 1 februari 2017. De door DUWO gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 e.v. juncto artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
4.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
- ontbindt per 1 februari 2017 de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde aan [adres] te [woonplaats] ;
- veroordeelt [gedaagde] voormeld gehuurde binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, op een dag gelegen na 31 januari 2017, met al wie en al wat zich daarin van de zijde van [gedaagde] mocht bevinden te ontruimen en te verlaten en, met afgifte van de sleutels, ter vrije en algehele beschikking van DUWO te stellen;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van DUWO vastgesteld op € 513,01 waarvan € 300,00 als het aan de gemachtigde van DUWO toekomende salaris en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 75,00 aan nasalaris, voor zover DUWO daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
- verklaart dit vonnis ten aanzien van de proces- en nakosten uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2016.