Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2016:8375

Rechtbank Den Haag
21-07-2016
21-07-2016
4902132
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

SAMENVATTING 4902132 \ EJ VERZ 16-81617

De werkgever verzoekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst primair op grond van artikel 669 lid 3 sub e BW, subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond).

De werknemer heeft, volgens de werkgever, bij herhaling en ondanks waarschuwingen niet voldaan aan redelijke bevelen en opdrachten van de werkgever, die erop gericht waren de werknemer te bewegen tot medewerking aan zijn re-integratie. Hoewel er sprake is van een opzegverbod, verzoekt de werkgever dit niet in de weg te laten staan aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst, nu het verzoek daartoe is gebaseerd op het feit dat de werknemer onvoldoende re-integratie inspanningen levert en de verzuimvoorschriften niet naleeft. Dit staat los van de ongeschiktheid wegens ziekte, aldus de werkgever.

De werknemer verweert zich tegen het verzoek. Hij beroept zich op het opzegverbod dat tijdens ziekte geldt. Daarnaast voert hij aan dat hem door zijn ziekte niet kan worden verweten dat hij zich niet aan alle voorschriften heeft gehouden en mogelijk niet voldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. Deze omstandigheden vormen in ieder geval niet een voldoende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst in verband met verwijtbaar handelen of nalaten. De werknemer betwist daarnaast dat er sprake is van verstoorde arbeidsverhouding.

De kantonrechter is van oordeel dat de kern van het verwijt van de werkgever niet de ziekte van de werknemer betreft, maar het feit dat de werknemer zich niet aan de ziekteverzuimregels heeft gehouden. Het verwijtbare handelen of nalaten van de werknemer bestaat in dit geval uit het bij herhaling en ondanks waarschuwingen niet voldoen aan de ziekteverzuim- en re-integratieregels. De kantonrechter is voorts van oordeel dat de gedragingen van de werknemer niet zodanig verwijtbaar zijn, dat op grond daarvan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gerechtvaardigd. Gelet op de door werknemer aangevoerde omstandigheden is de werknemer in mindere mate toe te rekenen dat hij eventueel verwijtbaar heeft gehandeld. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor zover het is gebaseerd op een verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer wordt afgewezen.

Ten aanzien van de gestelde verstoring van de arbeidsrelatie heeft de werkgever volstaan met verwijzing naar al hetgeen is voorgevallen. Ook het subsidiaire verzoek van de werkgever komt daarom voor afwijzing in aanmerking.

De werknemer heeft het verzoek tot betaling van het opgeschorte loon ingetrokken, met uitzondering van het loon dat betrekking heeft op 21 en 22 januari 2016. Deze vordering zal worden toegewezen. Bij deze uitkomst komen de proceskosten voor rekening van de werkgever.

Rechtspraak.nl
AR 2016/2130
AR-Updates.nl 2016-0815
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0815

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden

LS

Rep.nr.: 4902132 \ EJ VERZ 16-81617

Datum: 4 mei 2016

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

[eiseres]

gevestigd en kantoorhoudende te Alphen aan den Rijn,

verzoekende partij in de zaak van het verzoek,

verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,

gemachtigde: mr. H.F. Demper,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te Leiden,

verwerende partij in de zaak van het verzoek,

verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,

gemachtigde: mr. J.R. Juriaans.

Partijen worden aangeduid als “de werkgever” en “de werknemer”.

1 Het procesverloop

In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek

1.1.

De werkgever heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. De werknemer heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.

1.2.

Op 14 april 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Ter zitting heeft de gemachtigde van de werkgever pleitnotities overgelegd en voorgedragen.

2 De feiten

In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek

2.1.

De werknemer, geboren 14 april 1965, is op 22 oktober 1998 in dienst getreden bij de werkgever. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van Vulploegmedewerker, met een salaris van € 1.947,20 per vier weken (exclusief 8% vakantietoeslag).

2.2.

De werknemer heeft zich op 30 maart 2015 ziekgemeld. Bij brief van 31 maart 2015 heeft de werkgever de werknemer verzocht vóór 2 april 2015 telefonisch contact met de werkgever op te nemen.

2.3.

Op 3 april 2015 is de werknemer op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts heeft vervolgens de werknemer per 13 april 2015 gedeeltelijk arbeidsgeschikt voor eigen werk geacht.

2.4.

Op 13 april 2015 heeft de werknemer aan de werkgever laten weten dat hij het niet eens is met het advies van de bedrijfsarts en dat hij zich niet in staat acht om te komen werken.

2.5.

Bij brief van 16 april 2015 heeft de werkgever aan de werknemer een gedeeltelijke loonstop aangekondigd en de werknemer gewezen op de mogelijkheid van het aanvragen van een deskundigenoordeel. Op 16 april 2015 heeft de werknemer een deskundigenoordeel aangevraagd.

2.6.

Op 22 april 2015 heeft de bedrijfsarts de werknemer per 22 april 2015 gedeeltelijk arbeidsgeschikt geacht voor het verrichten van zijn eigen werk.

2.7.

Op 19 mei 2015 wordt een deskundigenoordeel afgegeven waarin wordt geoordeeld dat de werknemer op 13 april 2015 zijn eigen werk/aangepast werk niet kon doen.

2.8.

Op 29 mei 2015 heeft de bedrijfsarts bij een onaangekondigd huisbezoek de werknemer niet thuis aangetroffen. De werknemer wordt per 29 mei 2015 volledig arbeidsongeschikt beschouwd.

2.9.

Op 9 oktober 2015 heeft de bedrijfsarts per 15 oktober 2015 gedeeltelijk arbeidsgeschikt verklaard. Hij heeft geadviseerd om de werknemer voor twee uur per dag buiten de piektijden in afgebakend eigen werk te laten hervatten.

2.10.

Op 15 oktober 2015 heeft de werknemer met de werkgever contact opgenomen en daarbij aangegeven dat hij het niet eens is met dit werkhervattingsadvies.

2.11.

Bij brief van 15 oktober 2015 heeft de werkgever de werknemer bericht dat het salaris van de werknemer per 15 oktober 2015 voor tien uur per week wordt stopgezet.

2.12.

Op 29 oktober 2015 is de werknemer bij de bedrijfsarts geweest en heeft de bedrijfsarts de werknemer arbeidsgeschikt geacht voor tien uur per week in vervangend werk.

2.13.

Op 5 november 2015 heeft de werknemer een deskundigenoordeel aangevraagd. Op

1 december 2015 heeft de verzekeringsarts geoordeeld dat de werknemer per 15 oktober 2015 geschikt is voor de werkzaamheden conform het werkhervattingsadvies van de bedrijfsarts.

2.14.

Bij brief van 2 december 2015 is de werknemer opgeroepen om zich te melden bij zijn leidinggevende voor overleg over de werkhervatting. Werknemer heeft hierop niet gereageerd.

2.15.

Bij brief van 15 december 2015 heeft de werkgever de werknemer opgeroepen om voor 21 december 2015 contact met hem op te nemen. Er wordt aangekondigd dat het loon per

21 december 2015 volledig wordt opgeschort bij uitblijven van dat contact.

2.16.

Op 24 december 2015 heeft de bedrijfsarts telefonisch contact met de behandelaar van de werknemer gehad. Het eerdere advies is ongewijzigd gebleven.

2.17.

Bij brief van 14 januari 2016 heeft de werkgever de werknemer gewezen op de gevolgen voor de voortzetting van het dienstverband van het blijven weigeren mee te werken aan de re-integratie en bericht dat dit mogelijk kan leiden tot ontslag op staande voet. Indien de werknemer uiterlijk 21 januari 2016 niet zijn werk zal hebben hervat, zal de werkgever overgaan tot volgende stappen.

2.18.

Op 20 januari 2016 heeft er een gesprek tussen de werknemer en zijn leidinggevende plaatsgevonden. Met de werknemer is afgesproken dat hij vanaf donderdag 21 januari 2016 zal starten met passende werkzaamheden voor twee uur per dag van 9.00 tot 11.00 uur. Dit is in een gespreksverslag en per e-mail bevestigd.

2.19.

Op donderdag 21 januari en vrijdag 22 januari 2016 heeft de werknemer gewerkt. Op maandag 25 januari 2016 heeft de werknemer vervolgens zich afgemeld voor het spreekuur van de bedrijfsarts en heeft die dag geen werkzaamheden verricht. Bij brief van 25 januari 2016 heeft de werkgever de werknemer voor een nieuw spreekuur van de bedrijfsarts opgeroepen.

2.20.

Op 28 januari 2016 heeft de bedrijfsarts zijn werkhervattingsadvies ongewijzigd gehandhaafd. Na telefonisch contact met de huisarts van de werknemer op 3 februari 2016 heeft de bedrijfsarts dit advies ongewijzigd gelaten.

2.21.

Bij brief van 8 februari 2016 heeft de werkgever de werknemer gemeld dat zij het vertrouwen in de samenwerking met de werknemer heeft verloren en heeft aangekondigd om een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter in te dienen.

2.22.

Op 12 februari 2016 heeft de werkgever een deskundigenoordeel aangevraagd met de vraag of de werknemer voldoende heeft meegewerkt aan de re-integratie. Bij deskundigenoordeel d.d. 4 maart 2016 is geoordeeld dat de werknemer onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie.

2.23.

De werkgever heeft vanaf 15 oktober 2015 voor tien uren per week het loon niet betaald en vanaf 21 december 2015 wordt er in het geheel geen loon meer betaald aan de werknemer.

2.23.

Vanaf 7 maart 2016 heeft de werknemer zijn werkzaamheden voor twee uren per dag gedurende vijf dagen per week hervat. Vanaf 7 maart 2016 heeft de werkgever de loonbetaling aan de werknemer hervat.

3 Het verzoek

3.1.

De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer zonder toepassing van de reguliere opzegtermijn te ontbinden per 1 april 2016, althans per een datum zo dicht mogelijk bij 1 april 2016 te ontbinden, primair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW, en daarbij voor recht te verklaren, dat aan de werknemer gezien de ernstige verwijtbaarheid van zijn handelen of nalaten geen transitievergoeding is verschuldigd; alles met compensatie van kosten.

3.2.

Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag dat sprake is van primair een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 sub j en k BW, subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding en dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

3.3

Ter onderbouwing daarvan heeft de werkgever het volgende naar voren gebracht. De werknemer heeft bij herhaling en ondanks waarschuwingen niet voldaan aan redelijke bevelen en opdrachten van de werkgever, die erop gericht waren de werknemer te bewegen tot medewerking aan zijn re-integratie. Het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen heeft bestaan uit het meermaals zonder voorafgaande mededeling niet verschijnen op het werk en het geplande spreekuur van de bedrijfsarts en verder uit het feit dat de werknemer in strijd met de ziekteverzuimregels onbereikbaar is voor de werkgever. De werkgever heeft de werknemer gewaarschuwd voor de consequenties die ongewijzigde voortgang van de situatie tot gevolg kon hebben en heeft loonopschorting en loonstopzetting kenbaar gemaakt en uitgevoerd. Dit heeft echter geen effect gehad op de werknemer. Ook in een deskundigenoordeel is geoordeeld dat de werknemer onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn re-integratie. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de werkgever een ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd. Hoewel er sprake is van een opzegverbod, verzoekt de werkgever dit niet in de weg te laten staan aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst, nu het verzoek daartoe is gebaseerd op het feit dat de werknemer onvoldoende re-integratie inspanningen levert en de verzuimvoorschriften niet naleeft. Dit staat los van de ongeschiktheid wegens ziekte, aldus de werkgever.

4 Het verweer en het tegenverzoek

4.1.

De werknemer verweert zich tegen het verzoek en stelt primair dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Hij beroept zich op het opzegverbod dat tijdens ziekte geldt. Daarnaast voert hij aan dat hem door zijn ziekte, een ernstige depressie, niet kan worden verweten dat hij zich niet aan alle voorschriften heeft gehouden en mogelijk niet voldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. Deze omstandigheden vormen in ieder geval niet een voldoende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst in verband met verwijtbaar handelen of nalaten. De werknemer betwist daarnaast dat er sprake is van verstoorde arbeidsverhouding. Hij wijst erop dat de werkgever daarvoor geen onderbouwing heeft gegeven. Voorts voert hij aan dat hij inmiddels gedeeltelijk het werk heeft hervat en uit niets is hem daarbij gebleken dat de verhoudingen met direct leidinggevende en/of collega’s is verstoord.

4.2.

Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt de werknemer bij wijze van tegenverzoek om toekenning van een transitievergoeding van
€ 13.304,50 en daarnaast een billijke vergoeding van € 46.265,56, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag, en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking.

4.3

De werknemer heeft ter zitting zijn vordering tot betaling van loon ingetrokken, met uitzondering van de vordering tot betaling van loon over 21 en 22 januari 2016, op welke dagen hij gedurende twee uren heeft gewerkt.

4.4

De werknemer vordert tenslotte de wettelijke rente over de bedragen die hij primair en subsidiair verzoekt toe te wijzen en een proceskostenveroordeling.

4.5

De werkgever heeft tegen de verzoeken van de werknemer verweer gevoerd. Dit verweer komt, voor zover van belang, bij de beoordeling van het verzoek aan de orde.

5 De beoordeling

In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek

5.1.

Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.

5.2.

Als meest verstrekkend verweer voert de werknemer aan dat het opzegverbod wegens ziekte aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. De werkgever verwijt de werknemer, kort samengevat, dat hij zich niet heeft gehouden aan de ziekteverzuimregels, dat hij niet is verschenen bij de bedrijfsarts en geen gevolg heeft gegeven aan het werkhervattingsadvies van de bedrijfsarts. Verder heeft hij niet of te laat gereageerd op oproepen, waarschuwingen of (loon-)sancties. Kern van het verwijt van de werkgever betreft dus niet de ziekte van de werknemer, maar het feit dat de werknemer zich niet aan de ziekteverzuimregels heeft gehouden. In een dergelijk geval staat het opzegverbod tijdens ziekte niet aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg.

5.3.

De werkgever voert primair aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in artikel 7:669 lid 3 sub e BW, te weten verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren; subsidiair wordt aangevoerd dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding.

5.4.

Het verwijtbare handelen of nalaten van de werknemer bestaat in dit geval uit het bij herhaling en ondanks waarschuwingen niet voldoen aan de ziekteverzuim- en

re-integratieregels zoals hierboven uiteengezet. De kantonrechter is niettemin van oordeel dat de gedragingen van de werknemer niet zodanig verwijtbaar zijn, dat op grond daarvan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gerechtvaardigd. Daarbij is allereerst acht geslagen op het feit dat naar aanleiding van het deskundigenoordeel van 19 mei 2015 de werknemer tot 15 oktober 2015 als volledig arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt. Over deze periode kan de werknemer hoogstens worden verweten dat hij niet of niet voldoende bereikbaar voor zijn werkgever was, maar er is in deze maanden, zoals ook in het verzoekschrift van de werkgever vermeld, wel enkele keren telefonisch contact tussen partijen geweest. Dat de werknemer gedurende deze maanden niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn re-integratie is niet gebleken.

5.5

Met ingang van 15 oktober 2015 wordt de werknemer door de bedrijfsarts voor tien uur per week arbeidsgeschikt geacht. De werknemer is het met dit oordeel niet eens en vraagt een deskundigenoordeel bij het UWV. Op 1 december 2015 bevestigt de verzekeringsgeneeskundige van het UWV het oordeel van de bedrijfsarts. De werknemer kan zich hier niet in vinden omdat hij zich nog niet in staat acht tot het verrichten van werkzaamheden. Vanaf 15 oktober 2015 ligt het accent van het verwijt aan de werknemer dus niet zozeer in het niet voldoen aan ziekteverzuim- en/of re-integratieregels, maar in een verschil van mening over de arbeidsgeschiktheid. Als gevolg daarvan wordt de werknemer de sanctie opgelegd van inhouding van loon over tien werkuren per week vanaf 15 oktober 2015 en inhouding van het volledige loon vanaf 21 december 2015. Daarmee treft de werkgever een sanctie die erin resulteert dat een belangrijk nadeel dat aan haar kant is ontstaan (wel loon, maar geen arbeid) wordt opgeheven.

5.6.

De werknemer heeft uiteindelijk op 21 januari 2016 zijn werkzaamheden voor twee uur per dag hervat, maar heeft het werk op 25 januari 2016 weer gestaakt omdat hij zich niet arbeidsgeschikt achtte. Bij brief van 8 februari 2016 heeft de werkgever aan de werknemer bericht dat gelet op alle omstandigheden er geen vertrouwen meer is in een zinvolle samenwerking en dat de kantonrechter zal worden verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Uiteindelijk heeft de werknemer zijn werkzaamheden op 7 maart 2016 voor tien uur per week hervat en zoals ter zitting door de werkgever is meegedeeld heeft hij vanaf deze datum weer recht op volledige betaling van het overeengekomen loon.

5.7.

Het standpunt van de werkgever komt erop neer dat nu de loonsanctie onvoldoende effect sorteerde, een verdergaande stap, te weten beëindiging van de arbeidsovereenkomst, is gerechtvaardigd. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat echter niet of nog niet het geval. Daarbij spelen naast het voorgaande de volgende omstandigheden een beslissende rol. Allereerst het feit dat de werknemer niet is blijven stilzitten, maar op 7 maart 2016 zijn werkzaamheden heeft hervat. Ten tweede is van belang dat de werknemer, zoals ter zitting is gebleken, een onberispelijk arbeidsverleden van ruim 17 jaar bij deze werkgever heeft, waarbij van minder goede beoordelingen of overtreding van ziekteverzuim- en/of

re-integratieregels nog nooit sprake is geweest. Ten slotte is van belang dat uit de door de werknemer overgelegde informatie van de hem behandelende GGZ-psychologen blijkt dat hij te maken heeft met psychische klachten en daarvoor sinds 16 april 2015 in behandeling is. Meer in het bijzonder gaat het om een depressieve stoornis, als gevolg waarvan er sprake is van herbelevingen, nachtmerries en lichamelijke klachten (hartkloppingen, duizeligheid en hoofdpijn). Gelet op deze informatie is de werknemer in mindere mate toe te rekenen dat hij eventueel verwijtbaar heeft gehandeld, hoewel dit niets afdoet aan het feit dat de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid bij de bedrijfsarts en, in tweede instantie, bij de verzekeringsarts van het UWV ligt.

5.8.

Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor zover het is gebaseerd op een verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer worden afgewezen.

5.9.

Ten aanzien van de gestelde verstoring van de arbeidsrelatie heeft de werkgever volstaan met verwijzing naar al hetgeen is voorgevallen. Waar de verstoring concreet uit bestaat of wat hiervan het effect is, is niet nader aangegeven. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste dat een opzeggingsrond als zodanig de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet kunnen dragen. Ter zitting heeft de werknemer verder onweersproken aangevoerd dat hem ook na de werkhervatting op 7 maart 2016 niet gebleken is dat de verhouding met zijn direct leidinggevende of collega’s niet goed is. Ook het subsidiaire verzoek van de werkgever komt daarom voor afwijzing in aanmerking.

5.10.

De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werkgever zal afwijzen. De met de eventuele ontbinding van de arbeidsovereenkomst samenhangende (neven-) verzoeken van de werkgever en de werknemer kunnen daarom verder onbesproken blijven.

5.11.

De werknemer heeft het verzoek tot betaling van het opgeschorte loon ingetrokken, met uitzondering van het loon dat betrekking heeft op 21 en 22 januari 2016. Deze vordering zal worden toegewezen. De sanctie van loonopschorting van de werkgever is gerelateerd aan het niet komen werken van de werknemer. Op voormelde dagen is wel volgens het advies van de bedrijfsarts gewerkt, te weten gedurende twee uur per dag in het kader van re-integratie. Overigens heeft de werkgever haar verplichting op dit punt ook niet bestreden.

5.12.

Bij deze uitkomst komen de proceskosten voor rekening van de werkgever. De proceskosten van de werknemer zullen worden vastgesteld op een bedrag van € 600,00 voor salaris van de gemachtigde van de werknemer.

6 De beslissing

De kantonrechter:

6.1.

wijst de door de werkgever verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;

6.2.

veroordeelt de werkgever tot betaling van loon aan de werknemer over 21 en 22 januari 2016;

6.3.

veroordeelt de werkgever tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werknemer tot en met vandaag vaststelt op € 600,00 in verband met salaris gemachtigde;

6.4.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

6.5.

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. E.J. van der Molen en uitgesproken ter openbare zitting van 4 mei 2016.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.