Overwegingen
1. Eiser heeft voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV gedaan. Daarbij heeft eiser een bedrag van € 5.855 aan ingehouden loonheffing vermeld, € 2.100 in aftrek gebracht voor specifieke zorgkosten en € 2.100 in aftrek gebracht voor uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten van 21 jaar of ouder. Ook heeft eiser aangegeven dat het restant persoonsgebonden aftrek over vorige jaren € 4.000 bedraagt en heeft hij aangegeven dat hij recht heeft op de alleenstaandeouderkorting en de jonggehandicaptenkorting.
2. Bij het vaststellen van de aanslag is verweerder met een bedrag van € 1.365 afgeweken van de door eiser aangegeven loonheffing, zijn de door eiser aangegeven specifieke zorgkosten en uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten niet geaccepteerd, is met een bedrag van € 3.271 afgeweken van het restant persoonsgebonden aftrek over vorige jaren en is de door eiser verzochte jonggehandicaptenkorting niet verleend. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 17.458 en tevens is € 11 aan belastingrente vergoed. Uit de aanslag volgt dat eiser recht heeft op een teruggave van € 644.
3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
4. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld en of tot het juiste bedrag belastingrente is vergoed.
5. Eiser stelt in het bijzonder dat zijn zoon diabetisch patiënt is en dat hij kosten heeft gemaakt die verband houden met de ziekte van zijn zoon, zoals reiskosten en kosten voor boodschappen. Het is voor eiser echter onmogelijk om bewijsstukken te overleggen, omdat hij deze kosten dagelijks maakt.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat niet is gebleken dat verweerder de ingehouden loonheffing onjuist heeft berekend.
8. Met betrekking tot de specifieke zorgkosten heeft verweerder zich in beroep nader op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde reiskosten voor aftrek in aanmerking komen. Omdat een nadere specificatie hieromtrent ontbreekt, heeft verweerder de reiskosten geschat op in totaal € 100. Vanwege de van toepassing zijnde drempel, leidt dit echter nog niet tot aftrek. Met betrekking tot de overige uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op eiser de bewijslast om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden voor aftrek voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in deze op hem rustende bewijslast geslaagd. Eiser heeft immers geen bewijsstukken, zoals rekeningen en/of betaalbewijzen, overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2014 specifieke zorgkosten heeft gemaakt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij specifieke zorgkosten over het jaar 2014 heeft gemaakt die uitkomen boven de voor hem geldende drempel voor dat jaar.
9. In artikel 6.25, eerste lid, van de Wet IB 2001 is bepaald dat weekenduitgaven voor gehandicapten de extra uitgaven zijn die door een belastingplichtige worden gedaan om zijn ernstig gehandicapte kind te verzorgen, mits dit kind 21 jaar of ouder is en doorgaans in een inrichting verblijft. Nu de zoon van eiser jonger is dan 21 jaar en op hetzelfde adres als eiser woonachtig is, heeft eiser geen recht op vergoeding voor uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapten van 21 jaar of ouder.
10. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder van een onjuist bedrag aan restant persoonsgebonden aftrek is uitgegaan.
11. Op grond van artikel 8.16a van de Wet IB 2001 geldt de jonggehandicaptenkorting voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning, tenzij voor hem de ouderkorting geldt. Niet gebleken is dat eiser recht heeft op een uitkering of op arbeidsondersteuning op grond van de Wet Wajong, zodat naar het oordeel van de rechtbank verweerder de jonggehandicaptenkorting terecht niet heeft verleend.
12. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden ingediend tegen de berekening van de belastingrente. Niet gebleken is dat de belastingrente tot een te laag bedrag is berekend.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2017.