Overwegingen
1. Bij brief van 17 augustus 2015 heeft eiser met een beroep op de Wob aan verweerder verzocht om openbaarmaking van informatie aangaande de wetswijziging van 01-01-2015 toepassing Wet sociale werkvoorziening (WSW) regeling in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Meer specifiek heeft eiser verzocht om de volgende documenten:
- beleidsstukken aangaande de wetswijzigingen per 01-01-2015 in het kader van de WSW;
- schriftelijke afspraken met de uitvoeringsinstantie (sociale werkplaats);
- aantekeningen van brainstormsessies aangaande dit onderwerp.
Daarbij verzoekt eiser verweerder dat als er kosten zijn verbonden aan het verstrekken van de verzochte documenten, verweerder van te voren een overzicht hiervan toestuurt en wacht op eisers goedkeuring. Voorts heeft eiser aangegeven dat hij de documenten bij voorkeur digitaal ontvangt op zijn e-mailadres.
2 Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wob toegewezen. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat de gevraagde documenten deels reeds openbaar en te raadplegen zijn op: http://wwww.pijnacker-nootdorp.nl/politiek-en-organisatie/verordeningen-en-regelingen.htm. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat eiser in de besluitenlijsten van de collegevergaderingen ook informatie kan vinden met betrekking tot het onderwerp en dat deze te vinden zijn op http://www.pijnacker-nootdorp.nl/artikel/besluitenlijstencollegevergaderingen.htm.
De onderliggende collegeadviezen ‘Uitvoering Wet sociale werkvoorziening vanaf 2015’ en ‘Onderzoek uitvoering Wet sociale werkvoorziening’ zijn niet te raadplegen op de website. Voor zover eisers verzoek betrekking heeft op een contract waarbij een derde-belanghebbende is betrokken, heeft verweerder deze belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken ten aanzien van eisers verzoek. De derde-belanghebbende heeft ingestemd met het verstrekken van het contract met inachtneming van de Wob, aldus verweerder. Verweerder heeft aangegeven dat eiser de collegeadviezen en het contract kan inzien op het gemeentekantoor en zo nodig tegen betaling van leges kopieën kan (laten) maken. Daarbij heeft verweerder gewezen op het sinds december 2014 bestaande beleid dat inhoudt dat documenten in het kader van de Wob niet worden toegezonden, maar kunnen worden ingezien op het gemeentekantoor (hierna: het beleid). Voorts heeft verweerder bij het primaire besluit kenbaar gemaakt dat ten aanzien van de college-adviezen en het contract de weigerings- c.q. beperkingsgronden gelden zoals neergelegd in artikel 10, tweede lid, sub e, en artikel 10, tweede lid, sub b en g, van de Wob. Andere dan de hiervoor genoemde zijn volgens verweerder niet aanwezig.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3 Eiser voert in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aan. De Commissie behandeling bezwaarschriften (hierna: de Commissie) is onvoldoende ingegaan op de bezwaargronden en de genoemde jurisprudentie. De Commissie verwijst naar een aantal uitspraken van rechtbanken die niet gepubliceerd en bijgevoegd zijn, terwijl er uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bekend zijn waaruit volgt dat documenten die op grond van de Wob worden verzocht, openbaar gemaakt dienen te worden in de verzochte vorm, tenzij gemotiveerd wordt waarom dit niet mogelijk zou zijn. Van een dergelijke motivatie is niet gebleken in de besluitvorming. Verweerder geeft slechts aan dat sinds 2014 regels zijn opgesteld die inhouden dat Wob-verzoekers documenten kunnen inzien op het gemeentekantoor. Dit is in strijd met artikel 7:11 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft namelijk verzocht de documenten bij voorkeur per e-mail toe te sturen. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Afdeling van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2770, van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1145, van 26 september 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AD4379 en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BC0202. Het standpunt van verweerder dat de elektronische weg niet openstaat doet niet af aan het feit dat de documenten digitaal verstrekt kunnen worden. Het niet openen van de elektronische weg heeft slechts betrekking op het indienen van verzoeken of bezwaarschriften.
4 Verweerder heeft gemotiveerd verweerder gevoerd.
5 Ingevolge artikel 3 van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wob verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
-
kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken;
-
kennisneming van de inhoud toe te staan;
-
een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
-
inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wob verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzocht vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm
voor het publiek beschikbaar is.
6 De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Voorop gesteld dient te worden dat de juistheid van het besluit van verweerder om tot openbaarmaking van de gevraagde documenten over te gaan hier niet ter discussie staat. Uitsluitend in geschil is de vraag op welke wijze de openbaarmaking dient te geschieden. Deze vraag ziet slechts op de collegeadviezen en het contract, nu uit het bestreden besluit blijkt dat de overige documenten via internet zijn te raadplegen dan wel niet aanwezig zijn bij verweerder.
6.2
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het onderhavige beroep. Verweerder voert aan dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat aan eisers verzoek om informatie op grond van de Wob is tegemoetgekomen door de gevraagde documenten ter inzage te leggen. De vorm waarin de informatie wordt verstrekt is volgens verweerder geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar en beroep open staat.
De rechtbank is, anders dan verweerder en onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2867, rechtsoverweging 4.1.1, van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij en dus ontvankelijk is in de onderhavige beroepsprocedure. De door eiser voorgedragen grond ziet op de vorm waarin de gevraagde informatie openbaar is gemaakt door verweerder. De vorm van informatieverstrekking maakt deel uit van het besluit op het Wob-verzoek en eiser kan daar derhalve beroepsgronden tegen richten. Nu eiser de documenten in een andere vorm verstrekt wil krijgen dan thans door verweerder beschikbaar gesteld, heeft hij belang bij het beroep.
6.3
Eiser heeft bij zijn Wob-verzoek te kennen gegeven dat hij de documenten bij voorkeur digitaal ontvangt op zijn e-mailadres.
Verweerder heeft zowel in de besluitvorming als in het verweerschrift onder verwijzing naar voornoemd beleid vermeld dat eiser de collegeadviezen en het contract kan inzien op het gemeentekantoor en zo nodig tegen betaling van leges kopieën kan (laten) maken.
Zoals volgt uit artikel 7, tweede lid, van de Wob, dient verweerder de informatie in de door eiser verzochte vorm te verstrekken, in dit geval digitaal op zijn e-mailadres, tenzij het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden van verweerder of de informatie reeds in een andere, voor eiser gemakkelijk toegankelijke vorm beschikbaar is.
De rechtbank is, gelet op de jurisprudentie (zie bijvoorbeeld voornoemde uitspraak van de Afdeling), van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat geen kopieën van collegeadviezen en het contract kunnen worden verstrekt ontoereikend heeft gemotiveerd. De toelichting van verweerder dat het de documenten tot openbaarmaking ter inzage heeft gelegd naar aanleiding van het verzoek van eiser en conform het sinds december 2014 geldende beleid, is daartoe onvoldoende. Deze situatie valt namelijk niet onder de uitzondering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a of b, van de Wob, nu die documenten niet reeds, afzonderlijk van het verzoek van eiser, voor het publiek beschikbaar waren en verweerder ook niet heeft gesteld, en evenmin is gebleken, dat het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden.
6.4
Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat de gevraagde documenten niet per e-mail aan eiser kunnen worden verzonden, omdat verweerder de digitale weg heeft afgesloten voor Wob-verzoeken en alle communicatie die daaruit voortvloeit, overweegt de rechtbank als volgt.
Voor zover verweerder in dit kader naar artikel 2:15 van de Awb heeft verwezen, waaruit volgt dat een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan kan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend, overweegt de rechtbank dat dit wetsartikel niet ziet op het onderhavige geval. Het wetsartikel omschrijft immers de situatie waarin eiser berichten en documenten aan verweerder verzendt, terwijl het in dit geval juist gaat om elektronische verzending van documenten van verweerder aan eiser. In een dergelijke situatie is artikel 2:14 van de Awb van toepassing, waaruit volgt dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Ook uit jurisprudentie volgt dat de documenten in beginsel worden verstrekt in de door eiser verzochte vorm, ook als dit de digitale vorm betreft. Dit is slechts anders indien het verstrekken in digitale vorm, gelet op de hoeveelheid extra werk, redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden gevergd (vgl. de uitspraken van de Afdeling van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1230 en van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2867). De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor een dergelijk oordeel, te meer nu de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat de betreffende documenten slechts een aantal pagina’s beslaan.
6.5
Eerst ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van misbruik van recht. Hierover heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangevoerd dat eiser sinds 2010 één á twee keer per jaar een Wob-verzoek indient bij verweerder waarbij hij elke keer verzoekt om toezending van de gevraagde documenten via de elektronische weg. Verweerder wijst het Wob-verzoek elke keer toe, met dien verstande dat de gevraagde documenten sinds de totstandkoming van het nieuwe beleid in december 2014 niet aan eiser verzonden worden, maar eiser de documenten kan inzien op het gemeentehuis. Vervolgens verschijnt eiser niet op de door verweerder geplande hoorzittingen en ook laat hij na een afspraak te maken om de ter inzage gelegde documenten in te zien, aldus verweerder.
Nog daargelaten dat verweerder zich eerst ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van misbruik van recht, ziet de rechtbank in de door verweerder geschetste gang van zaken onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat in dit geval sprake is van misbruik van recht.
6.6
Uit het voorgaande volgt dat verweerder ten onrechte niet heeft besloten tot verstrekking van de gevraagde informatie in de door eiser verzochte vorm (per e-mail).
7 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7, tweede lid, van de Wob te worden vernietigd, voor zover verweerder heeft besloten dat de documenten worden verstrekt door middel van inzage. De rechtbank zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Verweerder zal worden opgedragen om de documenten die het bij het primaire besluit openbaar heeft gemaakt aan eiser per e-mail te doen toesturen, behoudens aanwezige weigeringsgronden als bedoeld in artikel 10 en artikel 11 van de Wob. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8 Nu het beroep gegrond is verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 495,- (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder heeft besloten dat de documenten worden verstrekt door middel van inzage;
- draagt verweerder op om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak de bij het bestreden besluit openbaar gemaakte documenten aan eiser per e-mail te doen toekomen, behoudens aanwezige weigeringsgronden als bedoeld in artikel 10 en artikel 11 van de Wob;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 495,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2017.