2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 4 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto (te weten de Opel Astra met [kentekennummer] die geparkeerd stond voor de woning aan de [adres] ), door met een hamer, althans een op een hamer gelijkend voorwerp, meerdere althans een ruit(en) van voernoemde auto in te slaan en vervolgens een aangestoken fontein, althans een brandend stuk vuurwerk, althans een brandend voorwerp naar binnen te gooien, althans (open) vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en voornoemd voertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid bevindende voertuigen en/of lantaarnpa(a)l(en) en/of andere (on)roerende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, met een ander of anderen, op of aan de [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (te weten de Opel Astra met [kentekennummer] ), welk geweld bestond uit het inslaan van een of meerdere ruiten en/of het in brand steken van die auto;
hij op of omstreeks 5 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto (te weten de Fiat Punto met [kentekennummer] die geparkeerd stond op de [adres] ), door met een voorwerp meerdere althans een ruit(en) van voornoemde auto in te slaan en vervolgens een brandend voorwerp naar binnen te gooien, althans (open) vuur in aanraking te brengen met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en voornoemd voertuig geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe nabijheid bevindende voertuigen en/of lantaarnpa(a)l(en) en/of bo(o)m(en) en/of andere (on)roerende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 mei 2016 in de Molenwijk te 's-Gravenhage, met een ander of anderen, op of aan de [adres] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto (te weten de Fiat Punto met [kentekennummer] ), welk geweld bestond uit het inslaan van een of meerdere ruiten en/of het in brand steken van die auto;
7 De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[aangever] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.299,78. De vordering tot schadevergoeding bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 1.299,78, bestaande uit de posten: dagwaarde (€ 1.100,-), APK d.d. 3 mei 2016 (€ 50,-), reparatie auto voor verbranding (€ 84,99), betaalde autoverzekering (€ 14,79) en spullen in de kofferruimte (€ 50,-), en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 1.000,-.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een deel van de gevorderde materiële schade voor toewijzing vatbaar is. Zij heeft de rechtbank verzocht een schatting te maken en het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en hieraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot
niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde immateriële schade, aangezien de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank begroot de – deels met stukken onderbouwde – schade op een bedrag van € 500,- en zij zal de vordering tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de vordering voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 1.000,- als vergoeding van immateriële schade afwijzen, aangezien het bestaan van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 500,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 mei 2016, nu is komen vast te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever] .
De rechtbank bepaalt voorts dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader(s) opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
9 De beslissing
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 90 (negentig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 16 (zestien) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op twee jaren onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van het Palmhuis of een soortgelijke instelling;
- gedurende het schooljaar 2017-2018 onderwijs zal volgen;
geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] hoofdelijk toe tot een bedrag van
€ 500,- en veroordeelt de verdachte tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 500,- aan materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, met veroordeling van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij gemaakt - tot op heden begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen.
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Bruining, kinderrechter, voorzitter,
mr. A.J.J.M. Weijnen, kinderrechter,
en mr. J.J. Peters, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2017.