proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2017 in de zaak tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser
en
de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [plaats], verweerder.
De bestreden beslissing op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 13 december 2016 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking kindgebonden budget voor het berekeningsjaar 2015.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. Eind augustus 2016 heeft eiser telefonisch contact gehad met verweerder over de aanvraag van een kindgebonden budget over het jaar 2015. Op 26 september 2016 heeft eiser bij verweerder het daarvoor bestemde aanvraagformulier ingediend. Bij de onderhavige beschikking heeft verweerder de aanvraag afgewezen. In geschil is of dit terecht is.
2. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen kan een aanvraag om een tegemoetkoming worden ingediend tot 1 september van het jaar dat volgt op het desbetreffende berekeningsjaar. Een aanvraag voor een kindgebonden budget over 2015 kon dus tot 1 september 2016 worden aangevraagd. Deze termijn is een dwingende termijn waarvoor geen hardheidsclausule bestaat (vgl. Raad van State, 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2596). Omdat eiser de aanvraag niet binnen deze termijn heeft ingediend, heeft verweerder die terecht afgewezen.
3. Dat verweerder al vóór 1 september 2016 bekend was met eisers situatie leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht moet een aanvraag schriftelijk worden ingediend. Het eind augustus 2016 gevoerde telefoongesprek tussen partijen kan dus niet gelden als een aanvraag. Dat aan eiser in dat gesprek zou zijn toegezegd dat alles op tijd in orde zou komen, is overigens onvoldoende aannemelijk geworden.
4. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond is.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2017.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: