1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 13 januari 2017 (regie) en 2 februari 2018 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Kortekaas en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.M.H. van Vliet , advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 juni 2015 te Waddinxveen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg(en), het Noordeinde, ter hoogte van het Lindenlaantje, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden terwijl er aan de achteruitkijkspiegel van zijn motorrijtuig twee grote pluche dobbelstenen hingen welke het zicht op de weg aldaar nadelig konden beïnvloeden en/of (vervolgens)
- hij heeft niet voldoende aandacht voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse gehad en/of (vervolgens)
- hij rijdende op die weg bij het afslaan naar links teneinde het Lindenlaantje te rijden, een hem op dezelfde weg tegemoetkomende motorrijtuig (motor) niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan hij tegen dat motorrijtuig is gebotst, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 juni 2015 te Waddinxveen als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg(en), het Nooreinde, ter hoogte van het Lindenlaantje als volgt heeft gehaneld:
- hij heeft aldaar gereden terwijl er aan de achteruitkijkspiegel van zijn motorrijtuig twee grote pluche dobbelstenen hingen welke het zicht op de weg aldaar nadelig kon beïnvloeden en/of (vervolgens)
- hij heeft niet voldoende aandacht voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse gehad en/of (vervolgens)
- hij rijdende op die weg bij het afslaan naar links teneinde het Lindenlaantje te rijden, een hem op dezelfde weg tegemoetkomende motorrijtuig (motor), met als bestuurder [slachtoffer] , niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan hij tegen dat motorrijtuig is gebotst, waardoor die [slachtoffer]
werd gedood,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
3 Bewijsoverwegingen
3.1
Inleiding1
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Op donderdag 4 juni 2015, omstreeks 19:48, heeft een ongeval plaatsgevonden op de T-kruising van het Noordeinde met het Lindenlaantje te Waddinxveen. Hierbij is een personenauto bij het afslaan richting het Lindenlaantje in botsing gekomen met een tegemoetkomende motor. Verdachte was bestuurder van de personenauto en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) was de bestuurder van de motor. [slachtoffer] is door dit ongeluk om het leven gekomen.2
De zaak draait in essentie om de vraag of en zo ja in welke mate, het ongeval aan verdachte kan worden verweten. In eerste plaats moet de rechtbank beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), waarbij de vraag beantwoord moet worden of het handelen van verdachte is aan te merken als roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend. Indien geen sprake is geweest van een overtreding van artikel 6 WVW 1994, is aan de orde of verdachte zich al dan niet schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting in het verkeer in de zin van artikel 5 WVW 1994.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de officier van justitie gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte dit feit heeft begaan. Op haar specifieke standpunten zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Op de specifieke bewijsverweren van de verdediging zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank stelt aan de hand van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 4 juni 2015 reed verdachte als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een auto (Volkswagen Golf), op het Noordeinde te Waddinxveen. Verdachte wilde ter hoogte van het Lindenlaantje links afslaan richting een carpoolplaats. Voor de T-kruising heeft verdachte afgeremd en teruggeschakeld naar de tweede versnelling. Voordat verdachte de bocht instuurde, heeft hij geen tegemoetkomend verkeer gezien. Pas gedurende het afslaan, op het moment dat [slachtoffer] met zijn motor op één meter was genaderd, zag verdachte hem. Direct hierna hoorde verdachte een harde knal.3
Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat verdachte ter hoogte van het Lindenlaantje linksaf is afgeslagen en daarbij de weghelft van het tegemoetkomende verkeer heeft gekruist. Hierbij heeft verdachte verzuimd [slachtoffer] voor te laten gaan en verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het niet verlenen van voorrang, zoals bedoeld in artikel 18.1 Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990).4
Verdachte heeft verklaard [slachtoffer] niet te hebben gezien, mogelijk vanwege de (rechter) A-stijl, de voorste dakstijl tussen de voorruit en de voorportieren, in de auto.
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat in het algemeen niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Eén moment van onoplettendheid, bijvoorbeeld erin bestaande dat een bestuurder een andere weggebruiker over het hoofd ziet, is onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Ook uit de (aard van de) gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, kan op zichzelf niet worden afgeleid dat sprake is van dergelijke schuld.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vast te stellen dat verdachte direct voorafgaand, of tijdens het ongeval te hard zou hebben gereden, dan wel afgeleid was door externe factoren, zoals zijn telefoon of de aan de binnenspiegel hangende pluche dobbelstenen. Evenmin valt uit het dossier af te leiden dat verdachte onder invloed was van drank of verdovende middelen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat geen sprake is van roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedrag. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] niet eerder heeft gezien dan op het moment dat [slachtoffer] een meter van de auto verwijderd was. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat bij verdachte sprake is geweest van een moment van onoplettendheid dat heeft geleid tot de verkeersovertreding van het niet verlenen van voorrang. Gegeven de eerdergenoemde rechtspraak kan daarmee echter niet worden geconcludeerd dat verdachte zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachtes rijgedrag de ondergrens van strafbaarheid op grond van artikel 6 WVW 1994 niet haalt. Gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde misdrijf.
Het voorgaande laat onverlet dat verdachte kan worden verweten een verkeersovertreding te hebben begaan. Uit het vastgestelde verkeersgedrag concludeert de rechtbank dat verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad voor het tegemoetkomende verkeer. Ten gevolge daarvan heeft verdachte [slachtoffer] geen voorrang verleend, waardoor op de weg een gevaarlijke situatie is ontstaan waarbij verdachte in botsing is gekomen met [slachtoffer] , waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden. Verdachtes gedrag kan daarom wel degelijk, in tegenstelling tot hetgeen door de verdediging is bepleit, als gevaarzettend in de zin van artikel 5 WVW 1994 worden aangemerkt, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het subsidiaire feit heeft begaan.
Dit levert de volgende bewezenverklaring op.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit:
hij op 4 juni 2015 te Waddinxveen als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg, het Nooreinde, ter hoogte van het Lindenlaantje als volgt heeft gehandeld:
- hij heeft niet voldoende aandacht voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse gehad en vervolgens rijdende op die weg bij het afslaan naar links teneinde het Lindenlaantje in te rijden, een hem op dezelfde weg tegemoetkomend motorrijtuig (motor), met als bestuurder [slachtoffer] , niet heeft laten voorgaan, ten gevolge waarvan hij tegen dat motorrijtuig is gebotst, waardoor die [slachtoffer] werd gedood,
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (cursief weergegeven). Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het in het dictum genoemde strafbare feit op.
7 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een geldboete van € 1.400,- (veertienhonderd euro);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 24 (vierentwintig) dagen;
veroordeelt verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 6 (zes) maanden;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot 3 (drie) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. P. Burgers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Ketelaars, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2018.