3 De vorderingen en het verweer in conventie en reconventie
3.1.
HP vordert in conventie, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
“1. gedaagden te gebieden met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis iedere directe of indirecte inbreuk op het octrooi EP 1 737 360 te staken en gestaakt te houden, meer in het bijzonder het in of voor haar bedrijf te (doen) vervaardigen, te (doen) gebruiken, in het verkeer te (doen) brengen of verder te (doen) verkopen, te (doen) verhuren, af te (doen) leveren en/of anderszins te (doen) verhandelen dan wel voor een of ander aan te (doen) bieden of in voorraad te (doen) hebben van de inbreukmakende cartridges te staken en gestaakt te houden;
2. te gebieden dat met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis de raadslieden van HP een uittreksel, dan wel afschrift of inzage wordt verschaft in de bescheiden welke zijn beslagen nadat de deskundige van DigiJuris in samenwerking met een Chinees sprekende tolk een selectie heeft gemaakt op basis van de door HP overgelegde keywords;
3. te gebieden dat met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis de monstergenomen cartridges worden afgegeven aan de raadslieden van HP;
4. gedaagden te gebieden binnen twee weken na betekening van het vonnis, de in voorraad gehouden inbreukmakende cartridges te vernietigen, uitsluitend voor zover die producten zich bevinden in Nederland, en aan de raadslieden van HP binnen één week na de vernietiging deugdelijk bewijs te verschaffen dat die vernietiging volledig en tijdig heeft plaatsgevonden;
5. gedaagden te gebieden om aan de raadslieden van HP binnen vier weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, een door een onafhankelijke registeraccountant gecontroleerde en gecertificeerde schriftelijke en gedetailleerde opgave te doen, vergezeld van door deze accountant gecertificeerde kopieën van alle relevante onderliggende documenten (facturen, paklijsten, vrachtbrieven, orders, orderbevestigingen, voorraadadministratie en andere bewijsstukken) van het aantal gefabriceerde, ingekochte, geïmporteerde, verkochte, in voorraad zijnde en/of op andere commerciële wijze in het verkeer gebrachte inbreukmakende cartridges waarbij tevens de kostprijs, inkoopprijs, verkoopprijs en herkomst van deze inbreukmakende cartridges, alsmede de van de verhandeling van deze exemplaren genoten bruto- en nettowinst, berekend conform de variabele kostprijsmethode, alsmede alle overige voor de berekening van de winst en/of schadevergoeding van belang zijnde informatie;
6. gedaagden te gebieden de geleden schade van HP te vergoeden dan wel de door de octrooi-inbreuk genoten winst aan HP af te dragen, één en ander naar keuze van HP en indien HP binnen veertien dagen na de door gedaagde verstrekte winstopgave kiest voor winstafdracht, die winst direct opeisbaar is en zal worden afgedragen aan HP en indien HP niet binnen veertien dagen na de door gedaagde verstrekte winstopgave kiest voor winstafdracht, HP de keuze voor schadevergoeding, nader op te maken bij staat, behoudt;
7. gedaagden te gebieden om aan de raadslieden van HP binnen vier weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, opgave te doen van de leverancier(s), producent(en), tussenhandelaren en alle overige partijen die onderdeel uitmaken van de distributieketen van de inbreukmakende cartridges vanaf de productie tot aan de verkoop door BI in Nederland, onder mededeling van volledig(e) adres(sen) en telefoonnummer(s);
8. gedaagden te gebieden binnen een periode van zeven dagen na betekening van het vonnis, al hun professionele afnemers (niet zijnde particulieren) voor zover deze afnemers gevestigd zijn in Nederland, per brief of e-mail te verzoeken de inbreukmakende cartridges binnen twee weken te retourneren met het aanbod de factuurprijs en transportkosten te vergoeden, met gebruikmaking van uitsluitend de volgende tekst:
“[Logo Gedaagde/ gebruikelijk brievenhoofd]
[plaats/datum]
Geachte [naam koper],
Enige tijd geleden hebben wij u cartridges van ons huismerk geleverd.
Bij vonnis van [DATUM VONNIS] heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat het vervaardigen, in voorraad houden, aanbieden, verkopen en/of leveren van deze producten inbreuk maakt op Europees Octrooi EP 1 330 360 van Hewlett-Packard.
Wij verzoeken u de aan u geleverde en hierboven genoemde cartridges, voor zover u deze nog in voorraad heeft, binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief aan ons te retourneren. Wij zullen in dat geval de factuurprijs en verzendkosten voor het retour sturen van de cartridges aan u vergoeden.
Voor de goede orde maken wij melding van het feit dat u, door het in voorraad houden, het aanbieden en/of het verkopen van genoemde cartridges, inbreuk maakt op de intellectuele eigendomsrechten van Hewlett-Packard.
Met vriendelijke groet,
[Naam Gedaagde]”
althans een brief met een door de rechtbank in goede justitie te bepalen inhoud, onder gelijktijdige toezending van kopieën van deze brief of e-mail alsmede een lijst van geadresseerden met volledige adresgegevens aan de raadslieden van HP;
9. gedaagden te gebieden binnen een periode van zeven dagen na betekening van het vonnis de bezoekers van haar website te informeren met betrekking tot de inbreuk, door een boodschap te plaatsen op de websites “http://www.bensonimage.com” en “http://www.aigostar.com” en deze boodschap gedurende een periode van vier weken op de homepage te laten staan, zonder daarbij verder enig verder commentaar of anderszins een toelichting te geven, in woord of in beeld, met slechts de volgende inhoud, in de taal van de betreffende homepage:
“Onlangs hebben wij cartridges van ons huismerk bestemd voor Hewlett-Packard printers in Nederland verkocht. Bij vonnis van [DATUM VONNIS] heeft de rechtbank Den Haag beslist dat deze cartridges inbreuk maken op Europees Octrooi EP 1 330 360 van Hewlett-Packard. Indien u deze cartridges van ons heeft gekocht, verzoeken wij u deze aan ons te retourneren. Wij zullen in dat geval de factuurprijs en de verzendkosten voor het retourneren van de cartridges aan u vergoeden”.
althans een boodschap met een door de rechtbank in goede justitie te bepalen inhoud, waarbij de boodschap als duidelijk zichtbare hoofdtekst op de website wordt geplaatst zal worden (niet in een ‘pop-up window’) zodat, wanneer een internetgebruiker de website van gedaagde bezoekt de boodschap een zodanige omvang zal hebben dat deze tenminste een kwart van het zichtbare gedeelte van de homepage bedekt, zonder deze homepage omlaag te hoeven scrollen en waarbij de tekst van de boodschap zo is ontworpen dat de boodschap goed en duidelijk leesbaar is, waarbij tevens geen technische maatregelen mogen worden genomen ter voorkoming dat een bezoeker van de website niet op de normale wijze op de hoofdpagina terecht komt;
10. gedaagden te gebieden aan eiser een onmiddellijk opeisbare dwangsom te betalen van € 1.000,- althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, per inbreukmakende cartridge of € 10.000,- voor elke dag of gedeelte daarvan of, zulks ter keuze van eiser, waarop het aan gedaagde kan worden toegerekend dat de in het petitum van deze dagvaarding verzochte geboden en/of verboden niet geheel of niet deugdelijk worden nageleefd, waarbij elk aangetroffen exemplaar van de inbreukmakende cartridge geldt als een afzonderlijke overtreding heeft te gelden;
11. gedaagden te bevelen tot betaling van de daadwerkelijke en evenredige kosten van dit geding conform art. 1019h Rv.”
3.2.
HP legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Benson c.s. door het in Nederland verrichten van voorbehouden handelingen in de zin van artikel 53 lid 1 Rijksoctrooiwet (ROW) met inkjet cartridges die voldoen aan de kenmerken van conclusies 1 van EP 360, inbreuk maakt op het octrooi. Voorts heeft HP recht op en belang bij inzage in de onder het bewijsbeslag vallende bescheiden en afgifte van de in beslag genomen monsters op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) omdat HP de inbreuk en de omvang daarvan nader wenst te onderbouwen, mede in het licht van de schadestaatprocedure.
3.3.
Benson c.s. voert verweer in conventie.
3.4.
Benson c.s. vordert in reconventie, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“1. het Nederlandse deel van EP 1 737 3601, althans conclusie 1 daarvan, te vernietigen;
2. te verklaren voor recht dat het onder gedaagden gelegde conservatoire beslag tot afgifte, de monsternemingen en het bewijsbeslag d.d. 19 mei 2015 ten aanzien van de printhead cartridges zijn vervallen;
3. te verklaren voor recht dat het onder gedaagden gelegde conservatoire beslag tot afgifte d.d. 16 juli 2015 ten aanzien van de remanufactured cartridges is vervallen, althans het onder gedaagden gelegde conservatoire beslag tot afgifte d.d. 16 juli 2015 ten aanzien van de remanufactured cartridges op te heffen;
4. Primair
:alle onder gedaagden gelegde conservatoire beslagen tot afgifte, monsternemingen en bewijsbeslagen d.d. 19 mei 2015 en 16 juli 2015 op te heffen; dan wel
HP te veroordelen om binnen twee dagen na de datum van het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, alle onder gedaagden gelegde conservatoire beslagen tot afgifte, monsternemingen en bewijsbeslagen d.d. 19 mei 2015 en 16 juli 2015 op te (doen) heffen;
Subsidiair: de onder gedaagden gelegde conservatoire beslagen tot afgifte d.d. 19 mei 2015 en 16 juli 2015 ten aanzien van de cartridges met typenummers HP 28 en HP 58 op te heffen, dan wel HP te veroordelen om binnen twee dagen na het wijzen van vonnis althans na betekening van het te dezen te wijzen vonnis, de onder gedaagden gelegde conservatoire beslagen tot afgifte d.d. 19 mei 2015 en 16 juli 2015 ten aanzien van de cartridges met typenummers HP 28 en HP 58 op te (doen) heffen;
5. HP te veroordelen om binnen twee dagen na de datum van het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, ervoor zorg te dragen dat alle in bewijsbeslag c.q. in bewaring genomen zaken, waaronder alle gegevensdragers en bescheiden, door de gerechtelijk bewaarder worden (terug)gegeven aan gedaagden;
6. sub 4 (primair en subsidiair) en sub 5 van het petitum onder verbeurte van een onmiddellijk opeisbare en niet voor compensatie vatbare dwangsom van € 2.000,- (tweeduizend Euro) per dag (een gedeelte daarvan tot een gehele gerekend) dat HP niet, althans niet volledig, voldoet aan die bevelen;
7. te verklaren voor recht dat HP onrechtmatig jegens gedaagden heeft gehandeld door het leggen van conservatoir beslag tot afgifte, monsterneming en bewijsbeslag d.d. 19 mei 2015 en/of 16 juli 2015;
8. HP te veroordelen tot vergoeding van de schade die gedaagden als gevolg van de onrechtmatige handhaving van de vermeende octrooirechten door HP hebben geleden, waaronder de schade die is ontstaan door de onrechtmatige beslaglegging, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en
9. HP te veroordelen in de volledige proceskosten ex artikel 1019h, alles inclusief de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.”
3.5.
Benson c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de wijzigingen van de conclusies van het octrooi tijdens de verleningsprocedure ertoe hebben geleid dat het onderwerp van het octrooi, althans van conclusie 1, niet meer gedekt wordt door de inhoud van de oorspronkelijke aanvrage, wat in strijd komt met artikel 75 lid 1 onder c ROW, althans artikel 123(2) van het Europees Octrooiverdrag (EOV). Ook ontbeert conclusie 1 van EP 360 nieuwheid en inventiviteit zodat het octrooi vernietigd dient te worden op grond van artikel 75 lid 1 onder a jo artikel 4 ROW/artikel 54 EOV, respectievelijk artikel 75 lid 1 onder a jo artikel 6 ROW/artikel 56 EOV. De beslagen van 19 mei 2015 en 16 juli 2015 zijn vervallen, althans zij dienen te worden opgeheven nu HP niet tijdig een eis in de hoofdzaak heeft ingesteld. Aangezien HP geen eis in de hoofdzaak heeft ingesteld, heeft zij misbruik gemaakt van haar bevoegdheid tot het (doen) leggen van beslag, en is HP aansprakelijk voor de schade zijdens Benson c.s. als gevolg daarvan, aldus Benson c.s.
3.6.
HP voert verweer in reconventie.
4 De beoordeling
in conventie en reconventie
4.1.
Benson c.s. is in Nederland is gevestigd, zodat de rechtbank in conventie bevoegd is van de vorderingen van HP kennis te nemen op grond van artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo) jo artikel 80 lid 2 sub a ROW. De bevoegdheid in reconventie berust op artikel 24 lid 4 EEX-Vo jo artikel 80 lid 1 onder a ROW. Over en weer is de bevoegdheid voor Nederland bovendien niet bestreden2.
4.2.
Hieronder volgt een inleiding in de techniek die is gebaseerd op de procestukken en het pleidooi, inclusief de technische inleiding van HP voor zover die niet is weersproken door Benson c.s.
4.3.
Inkjet printers brengen tekst of afbeelding aan op een printmedium (bijvoorbeeld papier) middels het uitstoten van inktdruppels. De gebruiker van een inkjet printer vervangt de cartridge van de printer wanneer deze leeg is. Inkjet cartridges kunnen worden onderverdeeld in zogeheten inktank cartridges, in wezen inktpatronen, en printhead cartridges, bestaande uit printkop en inktreservoir in één. De voorliggende zaak heeft betrekking op zogeheten meerdimensionale aansturing van druppelgeneratoren in printhead cartridges.
4.4.
Tijdens het afdrukken beweegt de cartridge met printkop heen en weer over het medium. De printkop omvat een veelheid aan zogeheten druppelgeneratoren. Elke druppelgenerator zorgt ervoor dat een minuscuul druppeltje inkt op een afdrukmedium wordt aangebracht. Een druppelgenerator kan sterk vereenvoudigd worden weergegeven door een afvuurweerstand R in serie met een schakelaar S, zoals weergegeven in het hierna ingevoegde elektrische schema:
4.5.
Wanneer een stroom door de weerstand R loopt als gevolg van een aangelegde spanning (in het circuit hierboven aangeduid door het signaal P), geeft de weerstand R hitte af waardoor een deel van de inkt verdampt en uit een inktkamer wordt uitgestoten. Conform bovenstaand schema kan de stroom alleen door de weerstand lopen wanneer de schakelaar S gesloten is. Het openen en sluiten van schakelaar S wordt geregeld door de besturing. In het octrooi is schakelaar S in elke druppelgenerator belichaamd in een veldeffecttransistor3. Ter illustratie is het rechterdeel van figuur 6 van het octrooi, waarin weerstand 44 correspondeert met weerstand R en FET 48 met schakelaar S, hieronder ingevoegd:
4.6.
De werking van een FET laat zich aan de hand van onderstaande figuren uitleggen.
4.7.
Een FET heeft drie aansluitingen, te weten een bronelektrode (“source”), een “drain”-elektrode en een stuurelektrode (“gate”). Het principe van de FET is dat de geleiding tussen de bron- en drain-elektrode beïnvloed kan worden door al of niet een spanning aan te leggen op de stuurelektrode. In de rechter figuur is aldus een positieve spanning (aangeduid door de rode markering) op de stuurelektrode aangelegd, met als gevolg dat de interne capaciteit (ook wel ‘condensator’ of energie-opslaginrichting) van de FET, die per definitie aanwezig is tussen de stuurelektrode en bronelektrode, opgeladen wordt. In dit geval betekent het opladen dat positieve ladingsdragers accumuleren op de linkerplaat van de ‘condensator’ en dat negatieve ladingsdragers accumuleren op de rechterplaat van de ‘condensator’.
4.8.
Op het moment dat de ‘condensator’ is opgeladen tot boven een bepaald energieniveau wordt de rechterplaat geleidend. Er kan dan een stroom lopen tussen de bron- en drain-elektrode. Dit zal ook gebeuren indien een potentiaalverschil bestaat tussen deze twee elektroden, bijvoorbeeld door de drainelektrode te verbinden met de aarde en op de bronelektrode een spanning aan te leggen. De geleidende toestand van de FET is te vergelijken met een gesloten schakelaar S in rov. 4.4. Indien geen spanning op de stuurelektrode wordt aangelegd (zoals in de linker figuur hierboven) zal de interne ‘condensator’ niet opladen, zodat geen stroom kan gaan lopen tussen de bron- en drain-elektrode. Deze toestand is te vergelijken met een open schakelaar S in rov. 4.4.
4.9.
Zoals beschreven in par. [0008] van het octrooi is het beoogde effect van de uitvinding om het aantal aansluitingen tussen de printer en de printerkop te verminderen, omdat dergelijke aansluitingen de kosten van zowel de printer als de printerkop opdrijven. Tegelijk dienen de op de printerkop aanwezige druppelgeneratoren individueel aangestuurd te kunnen blijven worden.
4.10.
Volgens het octrooi wordt dit probleem opgelost door de werking van een individuele druppelgenerator afhankelijk te maken van meer dan twee signalen. De druppelgenerator zoals getoond in rov. 4.5 hierboven is in zijn werking afhankelijk van twee signalen, namelijk van een (adres-)signaal aangeleverd op de gate van de FET (om de FET geleidend te maken) en van een signaal aangeleverd via P(1) (om een spanning te veroorzaken tussen de bronelektrode en de drain-elektrode). Volgens conclusie 1 is echter de opgeslagen energie in de interne condensator van de FET, oftewel de toestand van de FET (geleidend of niet geleidend) ook afhankelijk van de toestand van een energie-oplaadinrichting en een energie-ontladingsinrichting die wordt beïnvloed door eerste en tweede vrijgeefsignalen. Hierdoor wordt het aantal benodigde aansluitingen tussen de printer en de printerkop gereduceerd, zoals hierna toegelicht.
4.11.
Figuur 4 van het octrooi, hierna ter illustratie ingevoegd, toont een uitvoeringsvorm van een printerkop volgens conclusie 1:
4.12.
De printerkop bevat 16 groepen druppelgeneratoren, waarbij elke groep 26 (dertien paren) individuele druppelgeneratoren omvat (zie par. [0026] van het octrooi). In totaal bevat de printerkop in deze uitvoeringsvorm dus 16 keer 26 = 416 druppelgeneratoren. De ingevoegde figuur toont dat hierdoor het aantal aansluitingen wordt beperkt. De 416 druppelgeneratoren worden aangestuurd met 16 P-lijnen (P(1-16)), 13 adreslijnen (A(1-13)) en twee vrijgeeflijnen (E(1-2)), waarvoor dus in totaal 31 (16+13+2) aansluitingen op de printkop nodig zijn. Wanneer de werking van een individuele druppelgenerator afhankelijk zou zijn van slechts twee signalen, te weten een P-signaal en een adressignaal A, dan zou voor iedere druppelgenerator binnen een afvuurgroep een aparte adreslijn nodig zijn en zou het totaal aantal aansluitingen uitkomen op 42 (16 voor de P-lijnen (voor 16 afvuurgroepen) en 26 adreslijnen voor iedere druppelgenerator binnen een groep)(par. [0054]).
4.13.
Figuur 7 van het octrooi toont één paar druppelgeneratoren, bestaande uit afvuurweerstanden 44’ en 44, aangesloten op dezelfde P-lijn P(1) en dezelfde adreslijn A(1) (par. [0040]). Hieronder is de configuratie van figuur 7 in een eerste situatie (links) en in een tweede situatie (rechts) weergegeven. De lijnen E(1) en E(2) voor de vrijgeefsignalen zijn ‘kruislings’ verbonden met de inrichtingen 50 en 52’ resp. 50’ en 52:
4.14.
In bovenstaande figuren staat op de paarse, rode en blauwe delen van de lijnen een (hoge) spanning. Hoewel in beide situaties op zowel de P(1)-lijn als op de A(1)-lijn een spanning is aangelegd, stoot in de situatie links enkel druppelgenerator 44’ (boven) inkt uit, en in de situatie rechts enkel druppelgenerator 44 (onder). In de situatie links wordt op E(2) een vrijgeefsignaal (hoge spanning) aangeboden dat een geleidende toestand van energie-oplaadinrichting 50’ veroorzaakt. Omdat op lijn E(1) geen spanning wordt aangeboden, verkeert energie-ontladingsinrichting 52’ in een niet-geleidende toestand. Door de respectievelijke toestanden van inrichtingen 50’en 52’ zorgt de op adreslijn A(1) aangelegde spanning voor het opladen van de interne ‘condensator’ van FET 48’, zodat FET 48’ stroom kan gaan geleiden. Als gevolg van het op P(1) aangeleverde signaal (hoge spanning) zal vervolgens een stroom door weerstand 44’ lopen en zal de bovenste druppelgenerator 44’ inkt uitstoten. Omdat in deze situatie geen spanning wordt aangelegd op lijn E(1) verkeert oplaadtransistor 50 (onder) in een niet-geleidende toestand. Hierdoor bereikt de spanning die aangelegd wordt op de adreslijn niet de stuur-elektrode van de FET 48 en is deze FET 48 niet geleidend. Hierdoor kan geen stroom lopen door weerstand 44 en kan de onderste druppelgenerator niet afvuren ondanks het signaal P(1). Bovendien veroorzaakt de op E(2) aangelegde spanning een geleidende toestand van energie-ontladingsinrichting 52. Mocht enige lading geaccumuleerd zijn op de stuurelektrode van FET 48, bijvoorbeeld als gevolg van eerder aangevoerde signalen, dan zal deze lading door energie-ontladingsinrichting 52 (deze geleidt immers) wegvloeien naar de aarde via het oranje gekleurde stroompad. Hiermee wordt voorkomen dat FET 48 onbedoeld in geleidende toestand verkeert en wordt dus voorkomen dat de onderste druppelgenerator 44’ onbedoeld inkt uitstoot. In de situatie rechts weergegeven wordt niet een spanning aangeboden op de E(2)-lijn, maar op de E(1)-lijn, wat, op een vergelijkbare wijze als hierboven beschreven, ertoe leidt dat onderste druppelgenerator 44 inkt afvuurt en de bovenste druppelgenerator 44’ niet.
beoordeling van de vorderingen
4.15.
Het meest verstrekkende verweer van Benson c.s. in conventie is dat het octrooi nietig is vanwege toegevoegde materie, gebrek aan nieuwheid en gebrek aan inventiviteit, en dat op een nietig octrooi geen inbreuk kan worden gemaakt.
4.16.
Benson c.s. betoogt dat de wijzigingen van conclusie 1 tijdens de verleningsprocedure er toe hebben geleid dat de verleende conclusie toegevoegde materie bevat.
4.17.
De rechtbank stelt voorop dat wijzigingen van een Europese octrooiaanvrage (van zowel beschrijving of conclusies) slechts zijn toegestaan binnen de grenzen van hetgeen de vakman, met zijn vakkennis en objectief gezien op de indieningsdatum, rechtstreeks en ondubbelzinnig, impliciet dan wel expliciet, uit de oorspronkelijke aanvrage kan afleiden (de zogenaamde disclosure-test of ‘gouden standaard’). Na genoemde wijzigingen mag de vakman niet geconfronteerd worden met nieuwe technische informatie4. In de rechtspraak van de Kamers van Beroep van het Europees Octrooibureau (EOB) zijn criteria aangelegd die worden gehanteerd voor de toegevoegde materie-toetsing in specifieke situaties, zoals bij toevoegingen aan dan wel weglatingen uit oorspronkelijk ingediende conclusies, of het in een conclusie veralgemeniseren van een kenmerk van een bepaalde uitvoeringsvorm zonder de overige kenmerken daarvan aldus te veralgemeniseren (intermediate generalisation). Daarbij is door Benson c.s. een beroep gedaan op de in de EOB-rechtspraak ontwikkelde regel dat een intermediate generalisation slechts toelaatbaar is als het voor de vakman duidelijk is dat tussen het veralgemeniseerde kenmerk en de overige kenmerken van de uitvoeringsvorm waaruit het kenmerk is gehaald geen functioneel of structureel verband bestaat. De rechtbank zal ook naar deze regel verwijzen. In lijn met G 2/10 is de rechtbank van oordeel dat eerdergenoemde regel slechts een hulpmiddel is en dat uiteindelijk slechts het antwoord op de eerder geformuleerde hoofdvraag (de disclosure-test of ‘gouden standaard’) de doorslag geeft.
4.18.
Verleende conclusie 1 is samengesteld uit de conclusies 21 en 23 van de oorspronkelijke aanvrage, aangevuld met elementen genomen uit de figuren 3-7 en conclusie 3, dan wel 12 van de aanvrage. Verleende conclusie 1 luidt als volgt:
-
Inktstraalprinterkop (241),
-
die reageert op vrijgeefsignalen (El, E2) en stuurstroomsignalen (P) voor het afgeven van inkt,
-
waarbij de inktstraalprinterkop een veelheid groepen druppelgeneratoren omvat5,
4. en elke groep druppelgeneratoren een veelheid subgroepen druppelgeneratoren bevat
5. en elke subgroep een eerste en een tweede druppelgenerator bevat,
6. de eerste druppelgenerator omvat: een energie-opslaginrichting (48) voor het opslaan van energie;
7. een energie-oplaad inrichting (50), die reageert op een eerste vrijgeefsignaal (El) voor het opslaan van energie in de energieopslaginrichting;
8. een energie-ontladingsinrichting (52), die reageert op een tweede vrijgeefsignaal (E2) voor het ontladen van energie in de energieopslaginrichting; en
9. een inrichting (44, 48) voor het genereren van druppels voor het afgeven van inkt uit de inktstraalprinterkop, wanneer geactiveerd;
10. de tweede druppelgenerator omvat: een energie-opslaginrichting (48) voor het opslaan van energie;
11. een energie-oplaadinrichting (50), die reageert op het tweede vrijgeefsignaal (E2) voor het opslaan van energie in de energieopslaginrichting;
12. een energie-ontladingsinrichting (52), die reageert op het eerste vrijgeefsignaal (El) voor het ontladen van energie in de energieopslaginrichting; en
13. een inrichting (44, 48) voor het genereren van druppels voor het afgeven van inkt uit de inktstraalprinterkop, wanneer geactiveerd;
14. elke inrichting (44, 48, 44, 48) voor het genereren van druppels wordt geactiveerd wanneer een stuurstroomsignaal (P) actief is en de in de energieopslaginrichting (48, 48) opgeslagen energie groter is dan een drempelniveau,
15. en elke inrichting (44. 48, 44, 48) voor het genereren van druppels bevat een verwarmingsweerstandinrichting (44, 44) en een FET-transistor (48, 48) met afvoer- en bronaansluitingen, die in serie met de verwarmingsweerstandinrichting zijn verbonden;
16. elke energie-opslaginrichting is een capaciteit tussen de stuurelektrode en de bron van de FET-transistor; en
17. de printerkop heeft ook een paar vrijgeefsignaalcontacten voor het ontvangen van de eerste en tweede vrijgeefsignalen (El, E2) waarbij genoemd paar vrijgeefcontacten de enige vrijgeefcontacten van de printerkop zijn.
Deelkenmerken 3 tot en met 5, 6 en 10 tot en met 13 in conclusie 1
4.19.
Benson c.s. stelt dat het opnemen van de deelkenmerken 3 tot en met 5, 6 en 10 tot en met 13 in conclusie 1, in die zin dat de printerkop voorzien is van meerdere groepen druppelgeneratoren verdeeld in subgroepen, op hun beurt verdeeld in paren (eerste en tweede druppelgenerator) toegevoegde materie oplevert. De passages uit de aanvraag waarop deze deelkenmerken zijn gebaseerd bevatten meer details (deze passages zijn gelijk aan [0024], [0027], [0028] en [0040] uit het octrooi) en door het niet meeclaimen van die essentiële details/kenmerken (i.e. de (elektrische) verbindingen tussen deze (sub)groepen en afzonderlijke druppelgeneratoren), is sprake van een ontoelaatbare intermediate generalization, aldus Benson c.s. De rechtbank overweegt als volgt.
4.20.
De vakman die conclusie 1 leest in het licht van de octrooibeschrijving, begrijpt dat de afzonderlijke druppelgeneratoren van de geclaimde printerkop signalen moeten kunnen ontvangen zodat ze (op het juiste moment) een inktdruppel kunnen uitstoten. Voor ontvangst van signalen in een printkop is per definitie een verbinding nodig. Dat de druppelgeneratoren verbonden zijn met iets dat ervoor zorgt dat zij op een bepaald moment elk afzonderlijk bestuurbaar een inktdruppel uitstoten, is derhalve impliciet in conclusie 1. Benson c.s. heeft na de gemotiveerde betwisting door HP haar stelling onvoldoende onderbouwd dat weglating van deze details/kenmerken (voor zover deze als gezegd niet impliciet zijn voor de gemiddelde vakman) nieuwe technische informatie zou opleveren. Zij geeft een drietal voorbeelden van weglating (conclusie van antwoord nrs. 55-58) maar daarvoor is onvoldoende overtuigend toegelicht waarom die nieuwe technische informatie zouden bevatten.
4.20.1.
Zij noemt ten eerste dat in conclusie 1 niet is opgenomen dat er sprake moet zijn van een verbinding van de druppelgenerator met afzonderlijke stuurstroom- en adressignalen. Nog afgezien van de omstandigheid dat de gemiddelde vakman als gezegd zal begrijpen uit conclusie 1 en de beschrijvingsinleiding van het octrooi/de aanvrage dat de druppelgeneratoren afzonderlijk bediend moeten kunnen worden, gaat Benson c.s. er aan voorbij dat in kenmerk 14 is opgenomen dat activatie van de druppelgenerator plaatsvindt door het stuurstroomsignaal P. Uit (bijvoorbeeld) figuur 7 van de aanvrage is duidelijk welk signaal daarmee wordt bedoeld, terwijl in figuur 4 is te zien dat met de verschillende stuurstroomsignalen (in dat uitvoeringsvoorbeeld aangeduid met P(1)-P(16)) groepen druppelgeneratoren worden gedefinieerd en zo dus afzonderlijke signalen zullen moeten zijn. Ten aanzien van de adressignalen heeft HP toereikend toegelicht dat een gemiddelde vakman zal begrijpen dat de in kenmerken 6-8 en 10-12 genoemde energie volgens octrooi en aanvrage afkomstig is van het adressignaal (zie ook aanvrage pagina 12 regels 16-19). Elk afzonderlijk adressignaal definieert dan de subgroep.
4.20.2.
Dat de geclaimde groepen en subgroepen druppelgeneratoren met elkaar zijn verbonden, is voor de vakman die de conclusie leest in het licht van de beschrijving vanzelfsprekend en is daarom eveneens impliciet in de genoemde conclusiekenmerken. Op welke manier deze groepen en subgroepen op de overige componenten precies zijn verbonden is inderdaad niet uitgetekend in de conclusie, maar waarom dat nieuwe technische informatie zou opleveren, is door Benson niet afdoende beargumenteerd.
4.20.3.
Het (derde) voorbeeld van toegevoegde materie dat Benson c.s. geeft, te weten dat de druppelgeneratoren in conclusie 1 te algemeen zijn geformuleerd, treft ook geen doel. Alle componenten van de druppelgeneratoren worden in conclusie 1 genoemd en hun onderlinge samenhang wordt in die conclusie gedefinieerd. In de oorspronkelijke aanvrage noemt conclusie 21 al de eerste druppelgenerator en in de beschrijving van de aanvrage is op pagina 13, regels 12-15 expliciet vermeld dat beide druppelgeneratoren van de subgroep identiek zijn. De kruislingse verbinding met de vrijgeefsignalen is geopenbaard op pagina 13, regels 19-27 van de aanvrage. Ook wat betreft dit punt wordt de vakman dus niet met nieuwe informatie geconfronteerd.
4.21.
Het deelkenmerk 17 dat het paar vrijgeefcontacten de enige vrijgeefcontacten zijn, levert volgens Benson c.s. ook toegevoegde materie op. Er is volgens Benson c.s. sprake van een combinatie van elementen van verschillende uitvoeringsvormen die toegevoegde materie oplevert. Benson c.s. wijst op de slotpassage van de aanvraag waaruit inderdaad blijkt dat in de aanvrage ook nog andere uitvoeringsvormen worden overwogen (met mogelijk meer enable signals dan twee):
Although the present invention has been described in terms of a preferred embodiment that makes use of 13 address signals, two enable signals, and 16 sources of drive current to selectively activate 416 individual drop generators other arrangements are also contemplated. For example, the present invention is suitable for selectively activating different numbers of individual drop generators. The selective activation of different numbers of individual nozzles may require different numbers of one or more of the address signals, enable signals, and sources of drive current to properly control different numbers of drop generators. In addition, there are other arrangements of address signals, enable signals, and sources of drive current to control the same number of drop generators as well.
4.22.
De rechtbank overweegt dat HP tijdens verlening conclusie 1 heeft beperkt tot een specifieke voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding, als reactie op een bezwaar van de Examiner van EOB, te weten dat het kenmerk dat de printerkop “een paar” vrijgeefcontacten heeft (zoals opgenomen in niet uitsluit dat er nóg een paar vrijgeefcontacten op de printerkop aanwezig is (brief van 12 november 2007, Benson c.s. productie 12):
“In your letter of reply you argue that the wording “a pair” indicates that only two contacts are present. This argument is not accepted, since a printhead as shown in document WO-A-0 172 523 which includes two pairs of enable signal contacts also includes “a pair”
It is therefore suggested to amend this feature so that it becomes unambiguously clear, that the printhead comprises a pair and only a pair of enable contacts, eg by adding the phrase “where adding said par of enable contacts are the only enable contacts of the inkjet printhead.”
4.23.
Duidelijk is dat HP om deze reden de tekst heeft toegevoegd dat het paar vrijgeefcontacten ook het enige paar is. Naar eigen zeggen heeft HP om weg te blijven van WO 523 (fictieve stand van de techniek onder artikel 54(3) EOV, zie r.o. 2.4) afstand gedaan van het meerdere. De vakman die kennis neemt van de aldus beperkte conclusie 1 wordt niet geconfronteerd met nieuwe technische informatie aangezien het gaat om een duidelijk als zodanig in de aanvrage omschreven voorkeursuitvoeringsvorm. Niet alleen conclusie 21 vermeld een “first” en een “second” enable signal (en niet meer), dit blijkt voorts uit onder meer de volgende passages van de aanvrage:
Finally, in the preferred embodiment, the enable generator provides 2 enable signals designated E (1-2) for selecting a subgroup of drop generators from the selected group of drop generators. (pagina 8, regels 24-26)
In addition, each of the groups of drop generators are connected to the two enable signals designated E(1-2) provided by the address generator on the print control device 36. (pagina 9 regels 10-12)
Er is geen sprake van een combinatie van kenmerken van verschillende uitvoeringsvormen, welke combinatie de vakman zou confronteren met nieuwe technische informatie. Ook in dit opzicht is dus geen sprake van toegevoegde materie.
Nieuwheid
4.24.
Wat betreft het gestelde gebrek aan nieuwheid doet Benson c.s. een beroep op het tevens in [0009] van het octrooi genoemde WO 523. Benson c.s. stelt dat in [0009] van EP 360 wordt vermeld dat deelkenmerken 1 tot en met 16 in WO 532 zijn beschreven. Dat zou volgens Benson c.s. inhouden dat conclusie 1 van EP 360 slechts nieuw is vanwege deelkenmerk 17 (dat de twee vrijgeefcontacten de enige vrijgeefcontacten zijn). Echter is dát kenmerk – in weerwil van [0009] – ook in WO 523 beschreven, aldus Benson c.s.
4.25.
De nietigheidsaanval van Benson c.s. wordt verworpen omdat, zoals HP reeds bij conclusie antwoord (nr. 88 (a) en (b) met nadere uitleg in 89-92) heeft betoogd, WO 523 niet openbaart dat de energie-ontladingsinrichting van de eerste druppelgenerator en de energie-oplaadinrichting van de tweede druppelgenerator door hetzelfde vrijgeefsignaal (E1) worden aangestuurd (deelkenmerken 7 en 12), en – daarmee samenhangend – eveneens niet openbaart dat de energie-oplaadinrichting van de eerste druppelgenerator en de energie-ontladingsinrichting van de tweede druppelgenerator door hetzelfde vrijgeefsignaal (E2) worden aangestuurd (deelkenmerken 8 en 11). Tegenover deze onderbouwing dat de aldus geclaimde ‘kruislingse’ aansturing van de druppelgeneratoren niet is geopenbaard in WO 523, heeft Benson c.s. niets gesteld en reeds daarom kan de nieuwheidsaanval van Benson c.s. niet slagen. Daarbij komt dat in figuren 3A of 3B geen sprake is van slechts één paar vrijgeefcontacten (kenmerk 17) maar van meer. In zowel figuur 3A als 3B zijn dat er 8 (CQ1-CQ4 en CQ1P-CQ4P). Dat CQ1P-CQ4P via een jumper met de respectievelijke CQ1-CQ4 verbonden zijn (zoals in figuur 3A) of deels aan aarde en deels met andere contacten, maakt niet dat voldoende duidelijk en ondubbelzinnig (precies) twee vrijgeefcontacten geopenbaard zijn.
Inventiviteit
4.26.
Benson c.s. stelt dat de in conclusie 1 geclaimde maatregelen uitvinderswerkzaamheid ontberen in het licht van US 342, welke publicatie Benson c.s. als meest nabije stand van de techniek beschouwt, al dan niet in combinatie met US 134 en/of US 519. Daartoe voert Benson c.s. primair aan dat door de geclaimde maatregelen geen technisch relevant probleem wordt opgelost ten opzichte van US 342 zodat geen sprake is van een uitvinding. Tevens bepleit Benson c.s. dat uitgaande van het objectieve probleem, het vinden van een alternatief voor de inrichting van US 342, de vakman op voor de hand liggende wijze tot de geclaimde maatregelen zou komen. HP bestrijdt dit alles.
4.27.
De inventiviteitsargumentatie van Benson c.s. rust op de premisse dat tussen conclusie 1 en US 342 slechts één verschilmaatregel bestaat, te weten dat de vrijgeeflijnen – die in US 342 alleen zijn verbonden met de ontladingsinrichting van een eerste druppelgenerator – in EP 360 tevens zijn verbonden met de oplaadinrichting van een tweede druppelgenerator, en vice versa (de kruislingse verbinding). Partijen hebben zich in dit kader beide bediend van een bewerkte versie van Figuur 3 van US 342, zoals hierna links weergegeven (de ellips is ingevoegd door Benson c.s., de cijfers door HP). Rechts is een diagram – volgens HP’s onbestreden stelling – van een uitvoeringsvorm volgens conclusie 1 van EP 360 weergegeven (figuur 7).
4.28.
Benson c.s. heeft niet bestreden de stelling van HP dat in US 342 ook geen afzonderlijke oplaad- en ontladingsinrichtingen (zoals de afzonderlijke FETs 50/52 en 50’/52’ in de figuur rechtsboven) worden geopenbaard. Benson c.s. stelt evenwel dat de afvuurtransistors van US 324 (in de figuur links met cijfers 2 en 4 aangeven) deze functies zelf kunnen vervullen, en – zo begrijpt de rechtbank Benson c.s. – US 342 de geclaimde oplaad- en ontladingsinrichtingen daarom wél openbaren. De rechtbank verwerpt dat betoog.
4.29.
In de eerste plaats noemt conclusie 1 oplaad- en ontladingsinrichtingen als afzonderlijke eenheden. De vakman zal de betreffende conclusietermen, mede in het licht van de beschrijving en de tekeningen (waaronder de hierboven rechts weergegeven tekening), ook als zodanig opvatten. De vakman zal in die opvatting worden gesterkt door het vereiste dat de oplaad- en ontladingsinrichtingen van twee druppelgeneratoren kruislings verbonden dienen te zijn. Bij de door Benson c.s. voorgestane uitleg als ‘drie-in-één’ afvuur-, oplaad- en ontladingsinrichting is dat (fysiek) niet mogelijk.
4.30.
Het voorgaande brengt mee dat de oplaad- en ontladingsinrichtingen en de kruislingse verbindingen daartussen moeten worden beschouwd als verschilmaatregelen. Benson c.s. heeft voorts niet bestreden de stelling van HP dat het kenmerk 17 dat niet meer dan twee vrijgeefcontacten aanwezig zijn, niet in US 342 is beschreven, zodat dit ook als verschilmaatregel zal worden beschouwd.
4.31.
HP heeft (gemotiveerd) gesteld dat de genoemde verschilmaatregelen een aantal technische voordelen opleveren. Ten eerste een betere/efficiëntere besturing van de druppelgeneratoren omdat, anders dan bij US 342, niet alle druppelgeneratoren op een bepaalde primitive select lijn die niet hoeven af te voeren, onder hoge spanning hoeven te worden gehouden om te voorkomen dat een potentiaalverschil ontstaat over de weerstand. Daarbij gaat het, zo heeft HP ter zitting toegelicht, om vrij hoge spanningen, althans van de orde van grootte die de benodigde stroom kunnen opwekken om de weerstand te verwarmen, hetgeen een dikkere ‘bedrading’ vereist dan wanneer gebruik wordt gemaakt van slechts lage stuurspanningen, zoals in EP 360. Dikkere bedradingen zijn volgens HP moeilijker te miniaturiseren. Voorts moet de printer voor genoemd onderdrukken van de niet-actieve afvuurcellen (permanent) signalen aanmaken, wat tijd en energie kost en de kans op fouten vergroot. In de geclaimde inrichting hoeven de vrijgeef- en adressignalen slechts kort te duren (om de FETs 50/52 en 50’/52’ “aan” respectievelijk “uit” te zetten). Daarbij komt dat de kruislingse verbinding van oplaad- en ontladingsinrichtingen in het octrooi een halvering van het aantal vrijgeefcontacten biedt ten opzichte van de situatie waarin de oplaad- en ontladingsinrichtingen niet kruislings zijn verbonden, aldus nog steeds HP.
4.32.
Benson c.s. heeft voornoemd betoog van HP niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank uitgaat van het bestaan van genoemde technische voordelen als gevolg van de verschilmaatregelen. Een formulering van het probleem zoals door Benson c.s. bepleit (in termen van ‘een alternatief’) is daarmee niet verenigbaar. Eerder zal het vanuit US 324 op te lossen probleem moeten worden gezocht in het verbeteren van de aansturing van druppelgeneratoren met de genoemde voordelen. Terecht heeft HP bepleit dat in de door Benson c.s. overgelegde stand van de techniek geen aanwijzingen zijn te vinden om het aldus geformuleerde probleem op de in het octrooi neergelegde wijze op te lossen. De door Benson c.s. overigens genoemde combinaties van documenten uit de stand van de techniek leveren ook niet de geclaimde maatregelen op.
4.33.
Dat EP 360 met het kruislings verbinden van de oplaad- en ontladingsinrichtingen geen probleem oplost ten opzichte van US 342 omdat US 342 geen oplaad- en ontladingsinrichtingen openbaart, wordt verworpen. Zoals hiervoor overwogen zijn er technische voordelen verbonden aan het toepassen van dergelijke inrichtingen, zoals minder hoge spanningen en dunnere bedrading. Dat het kruislings verbinden van deze inrichtingen ten opzichte van US 342 niet resulteert in het halveren van het aantal verbindingen (omdat US 342 deze inrichtingen niet heeft) moge zo zijn, maar daarbij laat Benson c.s. ten onrechte de hiervoor genoemde technische voordelen van paren druppelgeneratoren met kruislings verbonden oplaad- en ontladingsinrichting als zodanig buiten beschouwing, waaronder ook het in [0041] van het octrooi benoemde voorkomen van onbedoeld afvuren van de nabij gelegen druppelgenerator. Het argument van Benson c.s. benadrukt eerder dat de afstand tussen US 342 en conclusie 1 aanzienlijk is.
4.34.
De slotsom van het voorgaande is dat de inventiviteitsaanval van Benson c.s. faalt.
Inbreuk – vallen de cartridges onder conclusie 1?
4.35.
Benson c.s. bestrijdt dat de geanalyseerde cartridges onder conclusie 1 vallen omdat de printkoppen daarvan ook (enkele) ‘losse’ (dat wil zeggen: niet gepaarde) druppelgeneratoren hebben. Volgens Benson c.s. voldoen de cartridges daarom niet aan het vereiste van deelkenmerk 4 dat groepen subgroepen (met ieder twee druppelgeneratoren) omvatten, dan wel het vereiste van deelkenmerk 5 dat subgroepen bestaan uit paren druppelgeneratoren omdat sommige subgroepen blijken te bestaan uit één druppelgenerator of drie druppelgeneratoren. Subsidiair stelt Benson c.s. dat indien HP conclusie 1 zo ruim uitlegt dat daar ook printkoppen met subgroepen met meer dan twee druppelgeneratoren onder vallen, sprake is van toegevoegde materie omdat dergelijke inrichtingen, die dan ook meer dan twee vrijgeefcontacten zouden moeten hebben, niet direct en ondubbelzinnig uit de oorspronkelijke aanvrage zijn af te leiden.
4.36.
Benson c.s. heeft niet weersproken dat, zoals HP heeft gesteld, de HP 21 XL Black geen ‘losse’ druppelgeneratoren heeft. Het inbreukverweer gaat dus in elk geval voor die cartridge niet op. Ten aanzien van de overige cartridges geldt dat HP stelt dat conclusie 1 (deelkenmerk 3) de mogelijkheid openlaat dat naast de geclaimde veelheid van groepen (elk bestaand uit subgroepen van twee druppelgeneratoren), andere componenten, zoals losse druppelgeneratoren, op de chip aanwezig zijn, en verwijst daarbij naar het woord “omvat” (‘comprising’) in deelkenmerk 3. Nu Benson c.s. dit argument van HP in het geheel niet heeft bestreden, en ‘comprising’ in het jargon, zo is ook niet door Benson c.s. bestreden, de mogelijkheid van aanvullende elementen openlaat, zal de rechtbank deze uitleg volgen. De vraag naar de uitleg van deelkenmerken 4 en 5 – die partijen eveneens verdeeld houdt – meer in het bijzonder of conclusie 1 de mogelijkheid openlaat dat de geclaimde groepen druppelgeneratoren naast de geclaimde subgroepen van twee druppelgeneratoren ook losse druppelgeneratoren (of subgroepen van één druppelgenerator) kunnen bevatten, kan daarmee onbeantwoord blijven. Onder de aldus onbestreden uitleg van conclusie 1 voldoen de geanalyseerde cartridges aan alle conclusiekenmerken.
4.37.
Voor zover Benson c.s. heeft bedoeld te stellen dat voornoemde uitleg van conclusie 1 toegevoegde materie zou opleveren, wordt het verworpen reeds omdat ook oorspronkelijke conclusie 21, waarop verleende conclusie 1 gebaseerd is, al spreekt van ‘comprising’ zodat die conclusie dezelfde ruimte liet voor bijvoorbeeld losse druppelgeneratoren.
4.38.
De slotsom van het voorgaande is dat de door HP geanalyseerde cartridges (HP 21 XL Black, HP 22 XL Color, HP 27 Black en HP 57 Color) aan de kenmerken van (de geldige) conclusie 1 voldoen.
4.39.
Benson c.s. plaatst voorts bij wijze van betwisting van de inbreuk vraagtekens bij het inbreukbewijs van HP in die zin dat geen van de cartridges die HP heeft geanalyseerd bij Benson c.s. zijn aangeschaft, zodat aan de genoemde analyses geen conclusies kunnen worden verbonden. Dat verweer wordt verworpen.
4.40.
HP heeft on(voldoende gemotiveerd)weersproken gesteld dat de cartridges die zij heeft geanalyseerd, en die zijn aangeschaft bij een Spaans bedrijf, van dezelfde fabrikant komen als de HP compatible cartridges die Benson c.s. aanbiedt in Nederland (namelijk van de Taiwanese firma Microjet) en dat Benson c.s. de typen cartridges die HP heeft geanalyseerd ook aanbiedt in Nederland. Ook is niet in geschil dat de typenummers van genoemde cartridges zijn gebaseerd op de typenummers van de betreffende HP printers, zoals HP bij monde van haar deskundige Barkley heeft gesteld.
4.41.
Ten aanzien van de niet-geanalyseerde typen cartridges (HP 28 Color, HP 56 Black, HP 58 Color) heeft HP gesteld dat deze, evenals de geanalyseerde cartridges, tot de “Generation 1” printhead cartridges behoren die zijn voorzien van een ‘TIJ2.x Gen 1’ printkop, welke cartridges alle vallen onder de beschermingsomvang van EP 360.
4.42.
Benson c.s. heeft ten aanzien van genoemde andere typen cartridges opgemerkt dat er verschillen zijn in het (uiterlijk van het) zogeheten flexcircuit (flexibele lamellen voorzien van leidingen) tussen de geanalyseerde typen en sommige overige typen. Benson c.s. heeft echter (behoudens het eerder verworpen verweer) de inbreuk als zodanig niet betwist, en in haar op- en aanmerkingen ter zake het bewijs van HP leest de rechtbank ook geen (impliciet, doch) voldoende concreet (gemotiveerd) verweer, gelet op de onderbouwde stellingen van HP ter zake. Hierbij weegt mee dat niet goed denkbaar is dat een cartridge met dezelfde aansluitingen (corresponderend met het betreffende HP printertype) correct zal printen als de signalen anders worden geïnterpreteerd. Als de onderzoeken aan de buitenlandse cartridges al niet op printhoofden afkomstig van dezelfde fabrikant als de Benson cartridges zouden zien, dan vormen die onderzoeken in elk geval concreet bewijs dat cartridges van dat type geschikt zijn voor de daarbij behorende printer en aldus met de van die printer komende signalen op de juiste manier om weten te gaan. De architectuur van de printhoofden van de cartridges moet derhalve, zonder nadere uitleg door Benson c.s. van het tegendeel, voor hetzelfde worden gehouden. Omdat de onderbouwde stellingen van HP ten aanzien van de inbreuk door de andere typen cartridges onvoldoende weersproken zijn gebleven, gaat de rechtbank er zodoende van uit dat alle door HP genoemde cartridgetypen, te weten HP 21 XL Black, HP 22 XL Color, HP 27 Black, HP 57 Color, HP 28 Color, HP 56 Black, en HP 58 Color, onder de beschermingsomvang van conclusie 1 van EP 360 vallen.
4.43.
Gelet op het voorgaande zijn de vorderingen van HP in conventie voor zover gebaseerd op inbreuk op conclusie 1 van EP 360 in beginsel toewijsbaar.
Welke partijen maken inbreuk?
4.44.
Benson c.s. betwist dat Benson Image enige handeling in Nederland verricht en dat Aigostar handelt in printercartridges.
4.45.
Ten aanzien van Benson Image wordt het verweer van Benson c.s. verworpen. Uit het LinkedIn profiel van Benson Image en haar website bensonimage.com, waarop HP printercartridges worden afgebeeld van onder meer het inbreukmakende type, en waar een ‘Veelgestelde Vragen’-afdeling in de Nederlandse taal is te raadplegen met informatie over specifiek inktcartridges, leidt de rechtbank af dat ook Benson Image handelt in HP cartridges in Nederland. Ook heeft Benson c.s. niet weersproken, zoals HP heeft gesteld, dat voor de datum van dagvaarding de website van Benson Image aangaf “At the moment the company has active business in […] The Netherlands” en na dagvaarding de website is aangepast in die zin dat onder de ‘Purchase’ knop die eerder naar de Nederlandse contactgegevens van Benson Image verwees, een inlogscherm is geplaatst. Tot slot weegt mee dat in een email van 21 januari 2015 van dhr. [A] met daarin een op Nederland gericht aanbod van onder meer de inbreukmakende cartridges weliswaar wordt gesteld dat hij accountmanager is van Top Printing maar waarin wordt verwezen naar de website bensonimage.com van Benson Image en het emailadres van dat domein afkomstig is. Dit alles maakt dat Benson Image naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst dreigt voorbehouden handelingen te gaan verrichten met de genoemde cartridges in Nederland. De vorderingen zijn jegens haar dan ook toewijsbaar.
4.46.
Ten aanzien van Aigostar treft het verweer van Benson c.s. doel. Uit niets blijkt dat Aigostar handelt in cartridges. HP heeft tegenover het verweer van Benson c.s. dat Aigostar uitsluitend handelt in toetsen, fotopapier en muizen, onvoldoende gesteld. De omstandigheid dat op een prijslijst met de cartridges “Aigo” staat is onvoldoende. De vorderingen zullen ten aanzien van Aigostar worden afgewezen.
4.47.
Het verbod is toewijsbaar. Nu HP heeft aangegeven dat de vorderingen zijn beperkt tot Nederland zal dit expliciet worden vermeld. Het verbod zal beperkt worden tot de in het geding zijnde typen cartridges (zie rov. 4.42-4.43) zoals Benson c.s. heeft verzocht. HP heeft ter onderbouwing van een algemeen verbod weliswaar gesteld dat op de markt voor cartridges telkens nieuwe typen verschijnen en weer verdwijnen maar iets anders is de vraag of deze cartridges dan ook inbreuk maken. Hiervoor is een tamelijk gedetailleerde analyse nodig, terwijl Benson c.s. volgens de eigen stellingen van HP niet zelf de fabrikant is. Een algemeen verbod onder dreiging van verbeurte van dwangsommen komt de rechtbank bij deze stand van zaken als een potentiële bron van executiegeschillen voor en niet proportioneel, indachtig dat HP ter zake van de door haar in deze procedure specifiek genoemde cartridges al op – in wezen – indirect bewijs moest terugvallen. Hierbij weegt bovendien mee dat indien Benson c.s. gesommeerd zou worden ten aanzien van een ander type cartridges het aannemelijk is dat zij, gelezen dit vonnis, aan die sommatie zal voldoen.
4.48.
In het navolgende zal in het kader van de reconventie worden overwogen (vergelijk rov. 4.58 e.v.) dat het bewijsbeslag ten aanzien van de cartridges die aan de orde zijn in deze procedure onterecht is gelegd, en de monsters zonder recht zijn genomen. De vordering tot inzage in bescheiden en afgifte van de monstergenomen cartridges op basis van artikel 843a Rv zal dus worden afgewezen.
4.49.
De nevenvorderingen zullen, evenals het verbod, beperkt zijn tot Nederland en tot de met name in rov.4.43 genoemde cartridges. Immers is niet gesteld of gebleken dat Top Printing en Benson Image andere cartridges hebben aangeboden/verhandeld die onder de beschermingsomvang van conclusie 1 vallen.
4.50.
De gevorderde termijn voor het doen van opgave acht de rechtbank te kort. Zij zal deze ambtshalve verlengen naar 2 maanden om executieperikelen te voorkomen. Verder geldt dat de door HP gevorderde certificatie van de opgave door een registeraccountant een opdracht vormt voor het geven van een vorm van assurance door een registeraccountant. Een registeraccountant, zeker als die accountant niet de huisaccountant is, kan die assurance kennelijk niet geven. Toewijzing van het gevorderde leidt derhalve gemakkelijk tot executieproblemen (vergelijk arresten van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de zaak Stichting Pictoright / Art & Allposters International B.V.: onder meer ECLI:NL:GHSHE: 2012:BX8701,ECLI:NL:GHSHE:2013:3019 en met name ECLI:NL:GHSHE:2014:809). De minder ver strekkende opdracht tot het maken van een “rapport van feitelijke bevindingen”, die de accountant wél kan uitvoeren, biedt naar het oordeel van de rechtbank geen extra zekerheid ten aanzien van de juistheid van de opgave, omdat de accountant daarin volgens zijn gedragsregels geen conclusies mag trekken. De accountant kan niet verklaren dat de opgave een getrouwe weergave van de werkelijkheid vormt en/of dat er geen aanwijzingen zijn dat de opgave onjuist of onvolledig is6. Gelet op de beperkte zekerheid die een rapport van feitelijke bevindingen zal bieden naast de op te leggen dwangsom, rechtvaardigt dat niet de aanzienlijke kosten die daarmee gemoeid zijn, althans heeft HP zulks niet inzichtelijk gemaakt. Om die reden zal de rechtbank de gevorderde accountantsverklaring niet toewijzen (vergelijk rechtbank Den Haag 2 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8293, inzake Fleurop / Topbloemen).
4.51.
Benson c.s. heeft niet bestreden dat HP schade heeft geleden door de inbreuk en dat Benson c.s. gehouden is tot het afdragen van de met de inbreuk genoten (netto)winst, zodat voor wat betreft de schade wordt verwezen naar de schadestaat, indien HP daarvoor kiest na ontvangst van de opgave van de met de inbreuk genoten nettowinst.
4.52.
Benson c.s. heeft geen specifiek verweer gevoerd tegen de vordering tot het – kort gezegd – verstrekken van informatie over het distributienetwerk van gedaagden (vordering 7), zodat deze vordering zal worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde recall (vordering 8).
4.53.
Benson c.s. bestrijdt de gevorderde rectificatie op haar website als zijnde onredelijk bezwarend en disproportioneel. Het belang van HP zou voldoende zijn gediend bij een recall, en een rectificatie zou verder gaan dan nodig omdat klanten daarmee ook afkerig worden van zakendoen met Benson c.s. wat betreft andere producten. Nu HP hier niets steekhoudends tegenover heeft gesteld, zal vordering 9 worden afgewezen.
4.54.
De dwangsommen acht de rechtbank niet buitenproportioneel hoog, maar zij zullen om executieproblemen te voorkomen, worden gemaximeerd.
4.55.
Als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in conventie in de zaak tussen HP en Benson Image/Top Printing zullen laatstgenoemde in de proceskosten worden veroordeeld. Partijen zijn ten aanzien van het gehele geschil een bedrag van € 170.000,- overeengekomen. HP heeft een 50/50 verdeling over conventie en reconventie bepleit; Benson c.s. heeft zich in dit opzicht gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft de verschillende gedaagden heeft Benson c.s. betoogd dat, afhankelijk tegen hoeveel gedaagde de inbreukvorderingen worden toegewezen, een bedrag van € 45.000, (één gedaagde), € 60.000,- (twee gedaagden) of € 75.000,- (drie gedaagden) dient te worden begroot.
4.56.
De rechtbank ziet geen aanleiding een andere verdeling dan 50/50 voor de proceskosten in conventie en reconventie aan te houden. Er zal dus € 85.000,- worden toegerekend aan de zaak in conventie en dit bedrag zal vervolgens gelijkelijk worden toegedeeld aan de zaken tegen de betreffende gedaagden. In de zaak tussen HP en Benson Image/Top Printing zullen de laatste daarom tot betaling van 2/3 van 50% van € 170.000,- = € 56.860,- worden veroordeeld. In de zaak tussen HP en Aigostar zal HP als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd, zodat in die zaak HP zal worden veroordeeld in de kosten van 1/3 van 50% van € 170.000,- = € 28.340,-.
4.57.
Gelet op hetgeen in conventie met betrekking tot de geldigheid van EP 360 is overwogen, zal de vordering tot vernietiging van EP 360 worden afgewezen.
Beslagen en monsterneming
4.58.
HP heeft beslagen doen leggen onder gedaagden (vergelijk rov. 2.11) op basis van een beschikking, gegeven op een verzoekschrift waarin het volgende wordt gesteld “Het onderhavige verzoek is gebaseerd op EP 1 244 557 en EP 2 170 617”, waarbij in het verzoekschrift ook slechts de inbreuk op die twee octrooien is toegelicht. Daaruit leidt de rechtbank af dat het verzoek niet is gebaseerd op EP 360, en dat de voorliggende zaak dus niet kan gelden als een eis in de hoofdzaak voor genoemde beslagen. In elk geval is de enkele vermelding van EP 360 in een tabel in een bijlage bij het verzoekschrift waarin bepaalde typen cartridges worden afgezet tegen een tiental octrooien van HP (waaronder EP 360) daarvoor onvoldoende. HP heeft niet op basis van EP 1 244 557 (EP 557) een zaak ingesteld, maar slechts op basis van EP 2 170 617 (EP 617), welke zaak op verzoek van partijen naar de parkeerrol is verwezen). Niet in geschil is dat de in rov. 2.11 genoemde cartridges niet onder EP 617 vallen. Dit wordt ook in voormelde tabel in een bijlage bij het verzoekschrift niet gesteld.
4.59.
Een en ander brengt mee dat de voorlopige maatregelen (beslagen en monsterneming) ten aanzien van de in rov. 2.11 genoemde typen cartridges en meer algemeen alle cartridgetypen die niet (beweerdelijk) onder de bescherming van EP 617 of EP 557 vallen niet rechtmatig ten uitvoer zijn gelegd. De voorlopige maatregelen ten aanzien van cartridgetypen die (beweerdelijk) onder de bescherming van EP 557 vallen, zijn vervallen wegens het niet (tijdig) instellen van een hoofdvordering volgens artikel 1019i Rv. Dat heeft tot gevolg dat in beginsel het afgiftebeslag en de monsterneming dient te worden opgeheven ten aanzien van alle cartridgetypen die niet beweerdelijk onder de bescherming van EP 617 vallen (vordering 4 primair/subsidiair). Hetzelfde geldt voor de genoemde remanufactured cartridges. Nu het verval van de beslagen inzake EP 557 echter reeds is uitgesproken bij vonnis van 30 november 2016 in de zaak betreffende EP 669 (dictum 5.13, ECLI:NL:RBDHA:2016:14326), zal de vordering in deze zaak bij gebrek aan belang niet andermaal kunnen worden toegewezen. Hetzelfde geldt – om dezelfde reden – voor de teruggave van de in bewaring genomen cartridges en als monster genomen cartridges (dictum 5.14) en de toewijzing van de vordering tot schadevergoeding wegens de onrechtmatige vervallen beslagen (dictum 5.16).
4.60.
Hoewel ook het bewijsbeslag (op documenten, dus los van de monsterneming) ten aanzien van de hiervoor genoemde cartridges ten onrechte is gelegd althans is vervallen, zal de rechtbank dat niet opheffen. De bescheiden (computerbestanden, gegevensdragers) onder het bewijsbeslag betreffen zowel cartridges die onder EP 617 vallen (ten aanzien waarvan het bewijsbeslag gehandhaafd blijft), als andere cartridges. Deze bescheiden zijn echter niet eenvoudig ‘deelbaar’ in die zin dat informatie betreffende de in deze procedure inbreukmakende cartridges zonder gedetailleerde bestudering van de inhoud van de betreffende bescheiden is af te zonderen van informatie betreffende cartridges die onder EP 617 vallen.
4.61.
Benson c.s. zal als de in reconventie hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd, en aldus in de kosten van de procedure in reconventie worden veroordeeld. Hoewel in reconventie geen vordering is toegewezen, en strikt genomen geen aanleiding is voor (gedeeltelijke) compensatie van de kosten, ziet de rechtbank anderzijds ook geen aanleiding een andere beslissing inzake proceskosten te nemen dan in de reconventie in de zaak betreffende EP 669 in het vonnis van 30 november 2016. De rechtbank zal de kosten aan de zijde van HP in reconventie daarom, eveneens als in die zaak, begroten op € 70.000,- .
5 De beslissing
in de zaak tussen HP en Top Printing/Benson Image
5.1.
gebiedt Top Printing en Benson Image met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden iedere inbreuk op het Nederlandse deel van EP 1 330 360 door het in of voor haar bedrijf te (doen) vervaardigen, te (doen) gebruiken, in het verkeer te (doen) brengen of verder te (doen) verkopen, te (doen) verhuren, af te (doen) leveren en/of anderszins te (doen) verhandelen dan wel voor een of ander aan te (doen) bieden of in voorraad te (doen) hebben van cartridges met de typeaanduidingen HP 21 XL Black, HP 22 XL Color, HP 27 Black, HP 57 Color, HP 28 Color, HP 56 Black, en HP 58 Color;
5.2.
gebiedt Top Printing en Benson Image binnen twee weken na betekening van dit vonnis de in voorraad gehouden cartridges met de typeaanduidingen HP 21 XL Black, HP 22 XL Color, HP 27 Black, HP 57 Color, HP 28 Color, HP 56 Black, en HP 58 Color te vernietigen, uitsluitend voor zover die producten zich bevinden in Nederland, en aan de raadslieden van HP binnen één week na de vernietiging deugdelijk bewijs te verschaffen dat die vernietiging volledig en tijdig heeft plaatsgevonden;
5.3.
gebiedt Top Printing en Benson Image om aan de raadslieden van HP binnen twee (2) maanden na betekening van dit vonnis een schriftelijke en gedetailleerde opgave te doen, vergezeld van kopieën van alle relevante onderliggende documenten (facturen, paklijsten, vrachtbrieven, orders, orderbevestigingen, voorraadadministratie en andere bewijsstukken) van het aantal gefabriceerde, ingekochte, geïmporteerde, verkochte, in voorraad zijnde en/of op andere commerciële wijze in het verkeer gebrachte inbreukmakende cartridges met de typeaanduidingen HP 21 XL Black, HP 22 XL Color, HP 27 Black, HP 57 Color, HP 28 Color, HP 56 Black, en HP 58 Color, waarbij tevens de kostprijs, inkoopprijs, verkoopprijs en herkomst van deze inbreukmakende cartridges, alsmede de van de verhandeling van deze exemplaren genoten bruto- en nettowinst, berekend conform de variabele kostprijsmethode, alsmede alle overige voor de berekening van de winst en/of schadevergoeding van belang zijnde informatie;
5.4.
gebiedt Top Printing en Benson Image de door HP geleden schade te vergoeden dan wel de door de octrooi-inbreuk genoten winst aan HP af te dragen, één en ander naar keuze van HP, en indien HP binnen veertien dagen na de door Top Printing en Benson Image verstrekte winstopgave kiest voor winstafdracht, die winst direct opeisbaar is en zal worden afgedragen aan HP, en indien HP niet binnen veertien dagen na de door gedaagde verstrekte winstopgave kiest voor winstafdracht, HP de keuze voor schadevergoeding, nader op te maken bij staat, behoudt;
5.5.
gebiedt Top Printing en Benson Image om aan de raadslieden van HP binnen vier (4) weken na betekening van dit vonnis opgave te doen van de leverancier(s), producent(en), tussenhandelaren en alle overige partijen die onderdeel uitmaken van de distributieketen van de cartridges met de typeaanduidingen HP 21 XL Black, HP 22 XL Color, HP 27 Black, HP 57 Color, HP 28 Color, HP 56 Black, en HP 58 Color, vanaf de productie tot aan de verkoop door Top Printing of Benson Image in Nederland, onder mededeling van volledig(e) adres(sen) en telefoonnummer(s);
5.6.
gebiedt Top Printing en Benson Image binnen zeven (7) dagen na betekening van dit vonnis al hun professionele afnemers (niet zijnde particulieren) voor zover deze afnemers gevestigd zijn in Nederland, per brief of e-mail te verzoeken de inbreukmakende cartridges met de typeaanduidingen HP 21 XL Black, HP 22 XL Color, HP 27 Black, HP 57 Color, HP 28 Color, HP 56 Black, en HP 58 Color, binnen twee weken te retourneren met het aanbod de factuurprijs en transportkosten te vergoeden, met gebruikmaking van uitsluitend de volgende tekst:
“[Logo Gedaagde/ gebruikelijk brievenhoofd]
[plaats/datum]
Geachte [naam koper],
Enige tijd geleden hebben wij u cartridges van ons huismerk geleverd met de typeaanduidingen HP 21 XL Black, HP 22 XL Color, HP 27 Black, HP 57 Color, HP 28 Color, HP 56 Black, en HP 58 Color.
Bij vonnis van 14 december 2016 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat het vervaardigen, in voorraad houden, aanbieden, verkopen en/of leveren van deze producten inbreuk maakt op Europees Octrooi EP 1 330 360 van Hewlett-Packard.
Wij verzoeken u de aan u geleverde en hierboven genoemde cartridges, voor zover u deze nog in voorraad heeft, binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief aan ons te retourneren. Wij zullen in dat geval de factuurprijs en verzendkosten voor het retour sturen van de cartridges aan u vergoeden. Voor de goede orde maken wij melding van het feit dat u, door het aanbieden en/of het verkopen van genoemde cartridges of het daartoe in voorraad houden, inbreuk maakt op de intellectuele eigendomsrechten van Hewlett-Packard.
Met vriendelijke groet,
[Naam Gedaagde]”
onder gelijktijdige toezending van kopieën van deze brief of e-mail alsmede een lijst van geadresseerden met volledige adresgegevens aan de raadslieden van HP;
5.7.
gebiedt Top Printing en Benson Image aan HP een onmiddellijk opeisbare dwangsom te betalen van € 100,00 per inbreukmakende cartridge of € 10.000,- voor elke dag of gedeelte daarvan of, zulks ter keuze van HP, waarop het aan Top Printing en/of Benson Image kan worden toegerekend dat de hiervoor opgelegde geboden en/of verboden niet geheel of niet deugdelijk worden nageleefd, waarbij elk aangetroffen exemplaar van de inbreukmakende cartridge als een afzonderlijke overtreding heeft te gelden, tot een maximum van € 250.000,-;
5.8.
veroordeelt Top Printing en Benson Image in de kosten van het geding in conventie, tot op heden aan de zijde van HP begroot op € 56.680,-;
5.9.
verklaart het voorgaande uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst af het anders of meer gevorderde;
in de zaak tussen HP en Aigostar
5.11.
wijst de vorderingen af;
5.12.
veroordeelt HP, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in conventie, tot op heden aan de zijde van Aigostar begroot op € 28.340,-;
5.13.
wijst de vorderingen af;
5.14.
veroordeelt Benson c.s. in de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van HP tot op heden begroot op € 70.000,-, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Brinkman, mr. P. Burgers en mr. J.H. Kan en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2018.