1.1
Eiser heeft bij brief van 15 juni 2018 op grond van de Wob een verzoek gedaan om een kopie van de (complete) logfile van het digitale bestand van de rapportage van een bij naam genoemde rapporteur, met werkprocesnummer [werkprocesnummer], dat op 8 juli 2015 is ingescand in het systeem van verweerder. Eiser heeft daarbij toegelicht dat hij in de beoordeling van de klachtencommissie van 6 juni 2018 van zijn klacht van 16 april 2018 (gericht tegen het handelen van een andere functionaris) gelezen heeft dat “uit onderzoek is gebleken dat de rapportage van de Sociale Recherche op 8 juli 2015 is ingescand”. Ingescand staat voor het aanmaken van een digitaal bestand. Hierbij wordt er tegelijkertijd door het systeem ook een logfile aangemaakt. In een dergelijke logfile registreert het systeem niet alleen wanneer dit digitale bestand is aangemaakt, maar bijvoorbeeld ook zaken als de bestandslocatie, wanneer het bestand sindsdien is bekeken en door welke gebruiker(s) dit bestand is bekeken. Het Wob-verzoek ziet dus op de complete logfile van het voornoemde digitale bestand.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder een positieve beslissing genomen op het Wob-verzoek en aan eiser een print screen van de logfile toegezonden. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat op de print screen te zien is dat op 8 juli 2015
documentnummer [1] in werkproces [werkprocesnummer] is ingescand. Dit betreft de rapportage van de sociale recherche. Tevens is te zien dat op 8 juni 2018 documentnummer [2] is ingescand bij werkproces [werkprocesnummer]. Dit betreft de stukken die eiser bij besluit van 5 juni 2018, met kenmerk 50138/486870, zijn toegezonden. Deze stukken zijn bij eisers digitale dossier ingescand.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften ISD Bollenstreek, wegens misbruik van recht. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een substantieel aantal Wob-verzoeken heeft ingediend en dat gelet op de inhoud van deze Wob-verzoeken alsmede het procesgedrag van eiser, eiser misbruik maakt van de Wob. Volgens verweerder heeft eiser de bezwaarschriftenprocedure louter gebruikt om het ambtelijk apparaat te ontwrichten.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) – onder meer de uitspraken van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135) – kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
2.2
Eveneens volgens vaste jurisprudentie, onder meer de uitspraak van 16 december 2015 van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2015:3832), moet per zaak worden beoordeeld of misbruik van (proces)recht is gemaakt en moet worden getoetst of de indiening van het in geding zijnde beroepschrift misbruik van een wettelijke bevoegdheid inhoudt. Het betreft hier een ambtshalve beoordeling van de rechtbank, dat wil zeggen ongeacht de standpunten van de partijen in beroep.
2.3
Het indienen van een Wob-verzoek is met een bepaald doel toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien deze bevoegdheid wordt aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, is het doel van het Wob-verzoek relevant om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is uit de stukken en het verhandelde ter zitting duidelijk geworden dat partijen in een slepend conflict zijn verwikkeld, welk het afgelopen jaar dusdanig is geëscaleerd dat als gevolg daarvan eiser thans zijn woning dreigt te verliezen. Door (gestelde) overschrijding van een aan hem door de civiele rechter opgelegd schrijfverbod vanwege kortgezegd overbelasting van het ambtelijke apparaat van verweerder met werkprocessen, heeft eiser volgens verweerder een aanzienlijk bedrag aan dwangsommen verbeurd, voor de voldoening waarvan inmiddels beslag op zijn actieven en woning is gelegd door verweerder. Tevens is een traject van executive verkoop van de woning ingeslagen. Ook hebben partijen meerdere aangiftes tegen elkaar over en weer gedaan. Verder loopt een groot aantal procedures van eiser bij verweerder, de rechtbank en hoger beroepsinstanties.
Voorts is van belang dat het onderhavige Wob-verzoek in een periode is ingediend waarin het aantal werkprocessen op naam van eiser bij verweerder, enorm was gestegen, hetgeen ook uit de uitspraak van deze rechtbank van 15 augustus 2018 (SGR 18/2582), in een zaak tussen partijen, blijkt. Uit deze uitspraak blijkt dat ten tijde van die zitting op
24 juli 2018 het aantal werkprocessen op naam van eiser opgelopen was tot 354.
Het onderhavige Wob-verzoek maakt hier deel van uit. Laatstgenoemde uitspraak (ertoe strekkende tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het beroep wegens misbruik van recht) is recent door de Afdeling bevestigd bij uitspraak van 21 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2817). Hierin heeft de Afdeling onder meer geoordeeld dat de rechtbank de handelswijze van eiser in andere Wob-procedures en bij andere verzoeken terecht bij de beoordeling of sprake is van misbruik van recht heeft betrokken.
Het onderwerp van het Wob-verzoek, de aard van de verzochte informatie en de toelichting van eiser ter zitting, geven er blijk van dat eiser het onderhavige Wob-verzoek heeft ingediend ten behoeve van zijn eigen kwestie met verweerder, om de strijd die hij op papier tegen de organisatie van verweerder voert, door te zetten, en aldus voor een ander doel dan waartoe de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen is gegeven, te weten openbaarmaking voor een ieder. Uit de door eiser gegeven toelichting ter zitting blijkt immers dat eiser door middel van het Wob-verzoek een bewijs beoogt te verkrijgen dat verweerder tegen hem heeft gelogen. Het is aannemelijk dat eisers de bedoelde informatie in andere procedures tegen verweerder beoogt te gaan gebruiken.
Het hiervoor weergegeven samenstel van feiten en omstandigheden leidt de rechtbank tot de conclusie dat de bevoegdheden om een Wob-verzoek in te dienen en rechtsmiddelen aan te wenden in dit geval evident zijn aangewend voor een ander doel dan waartoe deze gegeven zijn, zodanig dat dit blijk geeft van kwade trouw en aldus van misbruik van recht.
3. Het beroep is gezien het vorenstaande niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep op betalingsonmacht te beoordelen in deze uitspraak, nu de uitkomst van die beoordeling en het wel of niet betalen van griffierecht in deze zaak niet tot een andere beslissing zal leiden dan dat het beroep niet-ontvankelijk is.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op: