Omstandigheid 9: dat jij, ondanks het feit dat jij bekend was met het feit dat jouw ondergeschikten handelden in strijd met de bedrijfsregels door nevenwerkzaamheden te verrichten bijr [opdrachtnemer] , hen daarop niet hebt aangesproken,
en
Omstandigheid 10: het feit dat jij, ondanks het feit dat jij weet dat jouw ondergeschikten ook buiten werktijd gebruik maken van de bedrijfsauto, hen daar niet op hebt aangesproken.
[verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft erkend dat hij wist dat zijn ondergeschikten nevenwerkzaamheden verrichtten en buiten werktijd gebruik maakten van de bedrijfsauto, maar daaraan toegevoegd dat hij hen er ook op had gewezen dat dit niet goed was. Een onderbouwing hiervan ontbreekt echter, zoals Oasen heeft aangevoerd. De kantonrechter constateert dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in elk geval geen andere actie heeft ondernomen.
2.12 Omstandigheid 11: het feit dat jij een tweetal koppelingen die Oasen in eigendom toebehoorden privé hebt gebruikt zonder toestemming en zonder dat jij daarvoor hebt betaaldk [getuige1] , monteur, heeft namelijk op 11 mei jl. een tweetal koppelingen tijdens werktijd moeten brengen toen [getuige2] in jouw woning aan het klussen was,
en
Omstandigheid 12: hek [getuige1] tijdens werktijd laten bezoeken van jouw woning.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de door [getuige1] en [getuige2] afgelegde verklaringen dat [getuige1] op initiatief van [getuige2] twee koppelingen heeft gebracht naar de woning van [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] en daar heeft achtergelaten. [getuige2] was in de woning van [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] in zijn vrije tijd bezig met de aanleg van leidingen. [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] was op dat moment ook aanwezig.
Niet kan uit de verklaringen worden opgemaakt op welke wijze [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] hierbij is betrokken geweest en evenmin dat de koppelingen ook daadwerkelijk zijn gebruikt in de woning. De omstandigheden zijn onvoldoende komen vast te staan.
2.13 Omstandigheid 13: het feit dat jij tijdens ons gesprek van 26 juli jl. hebt verzwegen dat jijs [getuige2] tijdens werktijd werkzaamheden hebt laten verrichten bij [opdrachtnemer] thuis.
Dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] hierover tijdens het gesprek van 26 juli niets heeft verklaard, heeft [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet betwist. Ten aanzien van het onderliggende verwijt verwijst de kantonrechter naar het overwogene bij omstandigheid 1.
2.14 Zoals in de tussenbeschikking is overwogen onder rechtsoverweging 4.6 dienen de bovengenoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang te worden beoordeeld. Daarbij moet de aard en ernst van de aangevoerde redenen worden afgewogen tegen onder meer de aard en duur van het dienstverband - in dit geval 35 jaar – en de wijze waarop [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] zijn werk heeft vervuld. In dat verband merkt de kantonrechter op dat gesteld noch gebleken is dat Oasen eerder aanmerkingen heeft gehad op het functioneren van [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] .
Dit alles in aanmerking nemend is de kantonrechter van oordeel dat de aangevoerde en bewezen redenen, zoals hiervoor vermeld, onvoldoende van gewicht zijn, ook indien zij in samenhang worden bezien, om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen (zie ook r.o. 4.9 en 4.10 van de tussenbeschikking). Weliswaar heeft [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] op diverse punten niet juist gehandeld en kan hem zeker een verwijt worden gemaakt (van het neerzetten van een niet juiste cultuur als leidinggevende, zoals Oasen het heeft verwoord in de ontslagbrief), maar dit verwijt is naar het oordeel van de kantonrechter niet zodanig ernstig dat, gelet op de lengte van zijn dienstverband en de omstandigheid dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet eerder is aangesproken op zijn functioneren in het verleden, dit een dringende reden oplevert.
2.15 Gelet op het toetsingskader vermeld in de tussenbeschikking onder r.o. 4.7 is naar het oordeel van de kantonrechter ook geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen.
2.16 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] aanspraak heeft op de verzochte transitievergoeding van € 79.000,00 en de door Oasen als zodanig niet weersproken vergoeding wegens de onregelmatige opzegging van € 19.890,00 bruto. Op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW is de wettelijke rente over de vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd en over de transitievergoeding vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
2.17 Vervolgens is de vraag of aan [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] ook een billijke vergoeding moet worden toegekend. In geval een ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven kan, op grond van artikel 7:681 lid 1 BW aan de werknemer een billijke vergoeding worden toegekend. De hoogte daarvan dient bepaald te worden aan de hand van de door de Hoge Raad in het arrest New Hairstyle (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) weergegeven gezichtspunten. De vergoeding dient aan te sluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer de mate van verwijtbaarheid van de werkgever, de verwachte duur van de arbeidsovereenkomst (inkomen) indien geen ontslag zou zijn gegeven, of de werknemer ander werk heeft gevonden, welke inkomsten de werknemer in de toekomst redelijkerwijs kan verwerven, de reden die de werknemer geeft om te opteren voor een billijke vergoeding in plaats van vernietiging van de opzegging met wedertewerkstelling, de rol van de werknemer bij het onterecht gegeven ontslag op staande voet en de vraag of de werknemer aanspraak op een transitievergoeding en/of vergoeding wegens onregelmatige opzegging heeft een rol.
2.18 De kantonrechter is van oordeel dat met inachtneming van deze gezichtspunten aan [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] geen billijke vergoeding moet worden toegekend. Hierbij is allereerst van belang dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] wel verwijtbaar heeft gehandeld, maar dat dit mede vanwege de lengte van het dienstverband en zijn functioneren in het verleden niet zwaarwichtig genoeg is voor een dringende reden. Voorts is van belang dat tijdens de mondelinge behandeling [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft verklaard dat hij inmiddels ander werk heeft gevonden, hoewel tegen een (iets) lager salaris. Omdat aan [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] een transitievergoeding is toegekend en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, is er daarnaast naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding om ook een billijke vergoeding toe te kennen.
2.19 [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft ook nog verzocht om toekenning van een jubileumuitkering naar evenredigheid gebaseerd op een dienstverband van 35 jaar. Oasen heeft als verweer aangevoerd dat [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] eerst na een dienstverband van 40 jaar (opnieuw) aanspraak heeft op een jubileumuitkering. [verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek] is op dit verweer van Oasen niet verder ingegaan en heeft zijn verzoek niet (nader) onderbouwd, zodat dit zal worden afgewezen.
2.20 Nu het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig wordt geacht, bestaat er geen grond tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW aan Oasen en evenmin van een (gedeelte) van de onderzoekskosten van Bureau Hoffmann. Het zelfstandig tegenverzoek zal daarom worden afgewezen.
2.21 Oasen zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.