1.1
Eiser is geboren in Suriname en in 1980 Nederland ingereisd. In 1993 is eiser ongewenst verklaard, in 1994 is hij teruggekeerd naar Suriname. In 2014 is eiser Nederland weer ingereisd waarna zijn ongewenstverklaring is opgeheven.
1.2
Op 14 juni 2018 heeft eiser de hier aan de orde zijnde aanvraag ingediend. Hij beoogt verblijf in Nederland op basis van overige humanitaire gronden.
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen en de afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiser geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en kan hij geen vrijstelling van het mvv-vereiste krijgen op grond van artikel 8 van het EVRM1. Eiser kan ook geen geslaagd beroep doen op de hardheidsclausule.
3. Eiser voert aan dat ten onrechte een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen achterwege is gebleven. Zo is eiser van mening dat verweerder onvoldoende heeft meegewogen dat al zijn nog levende familieleden in Nederland wonen. Zijn familieleven met zijn broers en zusters is zeer hecht en sterk. Voorts stelt eiser dat verweerder geen aandacht heeft besteed aan de omstandigheid dat eiser in totaal al negentien jaar lang in Nederland woont en hier is opgenomen in de kring van zijn familieleden en van de Evangelische broedergemeente. Ook heeft verweerder volgens eiser onvoldoende meegewogen dat hij in Suriname niets heeft. Hij heeft daar geen familie, geen huisvesting en geen middelen van bestaan. Ook bestaat er in Suriname geen sociaal-economische wetgeving die hem hulp kan bieden. Tot slot stelt eiser dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat een terugkeer geen ‘certain degree of hardship’ met zich mee zal brengen. Eiser wijst in dat kader op zijn hoge leeftijd, de daarmee gepaard gaande medische klachten en het feit dat hij sociaal niet zelfredzaam is.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover eiser een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, in het kader van familie- en gezinsleven, kan dit beroep niet slagen. Eisers moeder is op 5 september 2019 overleden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser het gestelde familieleven met zijn broers en zusters op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
5.1
Uitgaande van beschermenswaardig privéleven, gelet op eisers langdurige verblijf in Nederland, moet er vervolgens een belangenafweging gemaakt worden, hetgeen verweerder ook heeft gedaan. De rechtbank zal nagaan of verweerder dit op de juiste wijze heeft gedaan en of alle relevante feiten en omstandigheden daarbij zijn betrokken. Verweerder komt tot de conclusie dat de situatie waarin eiser zich bevindt grotendeels is te wijten aan zijn eigen keuzes in het verleden. Verondersteld wordt dat eiser bekend is met de Surinaamse cultuur en dat er geen onoverkomelijke obstakels zijn voor hem om zich weer in dat land te vestigen.
5.2
De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder zich er rekenschap van heeft gegeven dat eiser op leeftijd is (68) en, zoals ter zitting ook is gebleken, weinig sociale vaardigheden heeft, wat deels samenhangt met het stotteren. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat er voor eiser geen ‘certain degree of hardship’ zal zijn om terug te keren naar Suriname, dan wel zich daar te vestigen, zoals bedoeld in het arrest Jeunesse tegen Nederland2. Verweerder heeft, naar het oordeel van de rechtbank, op basis van de gemaakte belangenafweging niet zonder meer kunnen concluderen dat niet is gebleken van onoverkomelijke obstakels bij terugkeer van eiser naar Suriname.
6. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder door het recente overlijden van de moeder van eiser ook voor het eerst aandacht zal moeten besteden aan de wens van eiser om het graf van zijn moeder op de Oosterbegraafplaats in Amsterdam te kunnen bezoeken. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).