RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Den Haag
es
Rep.nr.: 8005781/19-50508
Datum: 27 november 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
procederend in persoon,
Stichting Afwikkeling SRK,
handelende onder de naam SRK Rechtsbijstand,
statutair gevestigd te Zoetermeer,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Partijen worden aangeduid als “SRK” en “ [werknemer] ”.
2 Feiten
In de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[werknemer] , geboren [geboortedag] 1970, is op 1 maart 2001 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) SRK. De laatste functie die [werknemer] vervulde, is die van [functie] , met een salaris van € 5.850,61 bruto per maand, te vermeerderen met emolumenten, waaronder een vaste dertiende maand.
2.2.
SRK houdt zich bezig met het als onafhankelijke organisatie verlenen van rechtshulp aan verzekerden van verzekeringsmaatschappijen, aangesloten bij de Groep Rechtsbijstandverzekering.
2.3.
SRK was uitvoerder van de rechtsbijstandverzekering van enkele verzekeraars, te weten (met name) Nationale Nederlanden, Aegon en De Goudse. Circa 70% van de werkzaamheden die door SRK werden verricht vonden hun oorsprong in verzekerings-polissen van Nationale Nederlanden. De portefeuille van Aegon was goed voor circa 20% van de werkzaamheden.
2.4.
Op respectievelijk 28 mei 2018 en 28 september 2018 hebben de 2 grootste aangesloten maatschappijen, Nationale Nederlanden en Aegon, kenbaar gemaakt de samenwerking met SRK te willen beëindigen. Dit heeft er toe geleid dat SRK geen toekomst meer had als rechtshulpverlenende organisatie. Door de 3 betrokken partijen is een plan gemaakt voor de ontvlechting van SRK.
2.5.
Bij beschikking van 31 oktober 2018 oordeelde de Ondernemingskamer dat bij de opzeggingen door Nationale Nederlanden en Aegon onvoldoende zorg is betracht ten aanzien van de belangen van SRK en bovendien dat nog altijd grote onzekerheid heerst over de gevolgen voor de werknemers, de dossiers en de onderneming. Om deze reden worden de rechtsgevolgen van de opzeggingen Nationale Nederlanden en Aegon opgeschort tot 1 juli 2019, is er een commissaris/bestuurder aangesteld en is er een onderzoek gelast naar de gang van zaken.
2.6.
Op 4 januari 2019 zijn SRK, Aegon en Nationale Nederlanden tot een overeenkomst op hoofdlijnen gekomen. In de overeenkomst wordt een aantal afspraken gemaakt, onder meer de volgende (samengevat):
a. Een deel van de bezetting van SRK zal bij SRK 2.0 in dienst treden tegen ten minste
gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden en met behoud van anciënniteit;
b. Allocatie van medewerkers geschiedt op basis van belangstellingsregistratie;
c. De medewerkers die niet in dienst treden van SRK 2.0 (“achterblijvende medewerkers”) gaan over naar de nieuwe uitvoerder;
d. In het geval Nationale Nederlanden en Aegon kiezen voor verschillende uitvoerders, zal een deel van de bezetting van SRK uittreden naar de nieuwe uitvoerder van de Aegon-portefeuille tegen ten minste gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden en met behoud van anciënniteit.
2.7.
De betrokken partijen hebben een aantal bijeenkomsten georganiseerd, waarbij de verschillende organisaties zich uitgebreid aan de medewerkers van SRK hebben gepresenteerd. Deze bijeenkomsten hebben onder meer op 25 en 26 maart 2019 plaatsgevonden.
2.8.
Op 13 april 2019 is er een transitieplan vastgesteld, waarmee is beoogd om het personeel van SRK te verdelen over 3 partijen, te weten DAS, ARAG en SRK 2.0. Het transitieplan bevat 3 fases, te weten fase 1: Informatiefase, fase 2: Belangstellingsregistratiefase en fase 3: Matchingsproces.
2.9.
In het transitieplan, op pagina 2 halverwege, staat onder meer het volgende:
“De medewerkers die werkzaamheden gaan verrichten voor SRK 2.0 en ARAG doen dat op basis van gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden en met behoud van de opgebouwde anciënniteit.”
Op pagina 3 onderaan en begin van pagina 4 staat het volgende:
“Belangrijk in het transitieplan zijn een aantal waarden:
Ook staat daarin het volgende:
‘De voornaamste wijziging betreft de ‘omgekeerde uittreding’, waarbij de medewerkers die de werkzaamheden voor NN voortzetten met behoud van hun bestaande arbeidsovereenkomst en gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden (met uitzondering van de pensioenregeling) op de huidige locatie werkzaam blijven (verder te noemen: SRK 1.0). Tegelijkertijd zal een deel van de formatie uittreden en op een andere locatie de werkzaamheden voor De Goudse, Juwon en De Vereende voortzetten en tevens BrandMR opstarten (verder te noemen: SRK 2.0), alsmede zal een ander deel de werkzaamheden voor Aegon voorzetten bij ARAG. De medewerkers die werkzaamheden gaan verrichten voor SRK 2.0 en ARAG doen dat op basis van gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden en met behoud van de opgebouwde anciënniteit.”
2.10.
Personeel dat na de belangstellingsregistratie in aanmerking komt voor plaatsing bij ARAG of SRK 2.0, krijgt door die nieuwe werkgever een arbeidsovereenkomst aangeboden.
2.11.
De adviesaanvraag rondom de splitsing is op 12 april 2019 aan de OR voorgelegd. Op 6 juni 2019 heeft de OR gereageerd op de adviesaanvraag. Zij heeft positief geadviseerd, met bepaalde randvoorwaarden.
2.12.
SRK heeft een apart digitaal transitieportaal geopend, waarin werknemers via een persoonlijke pagina onder meer de Regeling MEPC konden raadplegen en konden aangeven of zij, op basis van dit transitieplan, belangstelling hadden voor een functie bij SRK 2.0 of ARAG. [werknemer] heeft zijn keuze voor ARAG aangevinkt in dit transitieportaal.
2.13.
[werknemer] heeft een aanbod om per 1 juli 2019 in dienst te treden bij ARAG aanvaard.
2.14.
Bij brief van 20 juni 2019 heeft SRK aan [werknemer] bevestigd dat de arbeidsover-eenkomst met wederzijds goedvinden eindigt per 1 juli 2019.
“Beste [werknemer] ,
Gezien je indiensttreding bij ARAG, eindigt het dienstverband met SRK per 1 juli 2019 met wederzijds goedvinden. Jouw laatste werkdag is 28 juni 2019.”
2.15.
[werknemer] heeft de arbeidsovereenkomst met ARAG ondertekend en is op 1 juli 2019 aangevangen met zijn werkzaamheden bij ARAG.
2.16.
Per 1 juli 2019 is de naam van SRK Rechtsbijstand gewijzigd in Stichting Afwikkeling.
2.17.
Bij brief van 24 juli 2019 heeft [werknemer] SRK kenbaar gemaakt de brief van 20 juni 2019 als opzeggingshandeling te duiden, in die opzegging te berusten en aanspraak te maken op de transitie- en de gefixeerde schadevergoeding.
2.18.
Op 23 augustus 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen SRK en [werknemer] . Daarin en daarna heeft SRK aan [werknemer] bevestigd dat zij niet overgaat tot betaling van een transitie of gefixeerde schadevergoeding aan [werknemer] .
5 Beoordeling
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om het antwoord op de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden is beëindigd. Pas als daar geen sprake van is, komt de vraag aan de orde of aan [werknemer] een transitievergoeding en/of een billijke vergoeding toekomt.
5.2.
In deze zaak is sprake van beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [werknemer] met wederzijds goedvinden. Daartoe is het volgende redengevend.
5.3.
Voor instemming met beëindiging met wederzijds goedvinden is een duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring van de werknemer vereist en die dient in beginsel schriftelijk te zijn op grond van artikel 7:671 BW.
In dit kader is van belang dat [werknemer] de belangstellingsregistratie in het transitieportaal heeft ingevuld en daarbij zijn keuze heeft aangevinkt, te weten indiensttreding bij ARAG en daarmee schriftelijk zijn keuze heeft aangegeven. Vervolgens is als gevolg van deze registratie van [werknemer] ARAG met een concreet aanbod gekomen en heeft [werknemer] dit aanbod geaccepteerd. SRK heeft daarop in haar brief van 20 juni 2019 duidelijk aangegeven dat er een einde aan de arbeidsovereenkomst met [werknemer] is gekomen met wederzijds goedvinden. [werknemer] heeft - zo staat onweersproken vast - na ontvangst van deze brief zonder enig protest uitvoering gegeven aan de inhoud van deze brief door zijn bedrijfseigendommen bij SRK in te leveren, akkoord te gaan met de eindafrekening en zijn werkzaamheden voor SRK te staken, de arbeidsovereenkomst met ARAG te ondertekenen en vervolgens aan het werk te gaan bij ARAG. [werknemer] heeft dus niet stilgezeten, maar heeft actief gehandeld.
5.4.
Op grond van het hiervoor overwogene staat vast dat uit de (actieve) gedragingen van [werknemer] en de feitelijke gang van zaken omtrent de transitie, kan worden afgeleid dat [werknemer] duidelijk, ondubbelzinnig en schriftelijk heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen hem en SRK met wederzijds goedvinden en daarmee akkoord is gegaan met het transitieplan.
Voorts is van belang dat het handelen van SRK was gericht op een einde van het dienstver-band met [werknemer] met wederzijdse instemming. Dit blijkt in ieder geval uit de brief van 20 juni 2019, waarin dat met zoveel woorden staat vermeld. Tevens volgt dit uit de opzet en de inhoud van het transitieplan, waarin de keuze voor een andere werkgever wordt gelaten bij de werknemer. Immers, vast staat dat de werknemers die niet zouden kiezen, door overgang van onderneming zouden overgaan naar DAS. Er hoefde dus geen opzegging van de arbeidsovereenkomst te volgen. Ook is van belang dat werknemers die in dienst zouden treden van ARAG, zoals [werknemer] , onder dezelfde arbeidsvoorwaarden en met behoud van anciënniteit werden overgenomen.
Gezien deze gang van zaken, in combinatie met de aan de werknemers verstrekte informatie, zoals in het transitieportaal, en de expliciete bewoordingen in de brief van 20 juni 2019 had [werknemer] er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat SRK (eenzijdig) de arbeidsover-eenkomst met [werknemer] had opgezegd.
5.5.
Voor zover het hiervoor overwogene geen stand houdt in hoger beroep, dan geldt dat SRK zich met goede grond op rechtsverwerking heeft beroepen. Op grond van hetgeen tussen partijen vast staat, hetgeen hiervoor is overwogen en met name het handelen van [werknemer] zelf, mocht SRK er op vertrouwen dat [werknemer] had ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.
5.6.
De omstandigheid dat, zoals [werknemer] heeft aangevoerd, op het personeel dat door overgang van onderneming bij DAS in dienst is getreden, een sociaal plan van toepassing is voor het geval binnen 18 maanden na de overgang arbeidsplaatsen van voormalig SRK-medewerkers komen te vervallen, en onderdeel van dat sociaal plan een ontslagvergoeding is die ruim uitstijgt boven de transitievergoeding en dat dit plan is niet van toepassing op personeel dat is geplaatst bij ARAG, doet niet af aan het hiervoor overwogene. [werknemer] heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat bij DAS binnen 18 maanden na de overgang arbeidsplaatsen van voormalig SRK-medewerkers komen te vervallen.
5.7.
De vorderingen van [werknemer] worden daarom afgewezen.
5.8.
De door SRK in haar tegenverzoek gevorderde verklaring voor recht wordt gezien het hiervoor overwogene toegewezen.
5.8.
Gelet op de uitkomst van de zaak, wordt beslist dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
6 De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de verzoeken van [werknemer] af;
- verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen SRK en [werknemer] is geëindigd per 30 juni 2019 als gevolg van een beëindiging met wederzijds goedvinden;
- verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
in het verzoek en het tegenverzoek:
- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gewezen door kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek en uitgesproken door mr. B.C. Vink ter openbare zitting van 27 november 2019.