Beschikking van de kantonrechter d.d. 29 november 2019 in de zaak van:
[verzoeker] , h.o.d.n. [verzoeker] Hoveniers,
gevestigd te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. G. Bloem,
tegen
[verweerder]
,
wonende te [woonplaats 2]
verwerende partij,
verder te noemen: de werknemer,
gemachtigde: mr. J.P.W. van Bohemen.
1 Het procesverloop
1.1
De werkgever heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 7 oktober 2019, verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. De werknemer heeft een verweerschrift ingediend tevens zelfstandig verzoek tot betaling van loon.
1.2
Op 21 november 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Voorafgaand aan de zitting hebben beide gemachtigden bij faxbericht van 21 november 2019 nog een productie toegezonden.
2 De beoordeling
2.1
De werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a juncto artikel 7:669 lid 3 sub g Burgerlijk Wetboek (BW). Aan dit verzoek legt de werkgever, ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk is. Daarbij valt zowel de werkgever als de werknemer geen verwijt te maken.
2.2
De werknemer verzet zich tegen inwilliging van het verzoek, maar heeft erkend dat inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook de werknemer ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing en ziet in dat geen van beide partijen een verwijt valt te maken.
2.3
Nu de werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is, en partijen het erover eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk moet worden geacht, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1 sub a BW juncto artikel 7:669 lid 3 sub g BW, en is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van de werknemer.
2.4
Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met omstandigheden waarop de opzegverboden genoemd in artikel 7:671b lid 6 BW betrekking hebben.
2.5
Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van 1 maart 2020. De aan de werknemer toekomende transitievergoeding wordt geacht te zijn verdisconteerd in de ruimere opzegtermijn.
2.6
Partijen zijn het er voorts over eens dat het gebruikelijke (en achterstallige) loon van € 2.340,73 bruto per maand vanaf 1 augustus 2019 zal worden doorbetaald tot het einde van de arbeidsovereenkomst. De werkgever zal hiertoe worden veroordeeld. De werkgever heeft daarbij aangegeven het achterstallige loon over de maanden augustus tot en met oktober 2019 aan de werknemer uit te zullen betalen tegelijk met het salaris van november 2019.
2.7
Partijen zijn het er ook over eens dat eventuele opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen of vakantie-uren worden geacht te zijn opgenomen.
2.8
Partijen zijn het erover eens dat het door de werknemer opgebouwde vakantiegeld wordt uitbetaald bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Daarnaast zal de werkgever aan het einde van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer een eindafrekening doen toekomen. De werkgever zal hiertoe worden veroordeeld.
2.9
Er is geen grond om de werkgever de gelegenheid te bieden het verzoek in te trekken.
2.10
Gezien de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2020;
3.2
veroordeelt de werkgever tot betaling van het (achterstallige) loon van € 2.340,73 bruto per maand vanaf 1 augustus 2019 tot het einde van de arbeidsovereenkomst;
3.3
veroordeelt de werkgever aan het einde van de arbeidsovereenkomst het door de werknemer opgebouwde vakantiegeld van 8% aan de werknemer uit te betalen en de werknemer een eindafrekening te doen toekomen;
3.4
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.5
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.C. Gerritse en uitgesproken ter openbare zitting van 29 november 2019.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: