Volgens [gedaagde] is zij niets meer aan [eiser] verschuldigd maar is [eiser] aan [gedaagde] , na een herberekening bij de laatste akte van [gedaagde] op 19 juni 2019, nog
€ 2.393,98 netto verschuldigd.
[gedaagde] komt daartoe vanwege de volgende berekening (productie 11 bij haar laatste akte).
[gedaagde] is aan [eiser] nog € 2.144,84 bruto schuldig aan vakantietoeslag en [gedaagde] brengt daarop de volgens haar door [eiser] te veel opgenomen verlofuren ad
€ 1.581,48 bruto in mindering. Dan blijft over € 563,36 bruto dat [gedaagde] nog verschuldigd is aan [eiser] .
Wat betreft pensioenpremie heeft [gedaagde] € 6.500,00 bruto op het salaris van [eiser] ingehouden en aan Zwitserleven € 3.967,55 bruto afgedragen. Dan blijft over een bedrag van € 2.532,45 bruto dat [gedaagde] nog aan [eiser] verschuldigd is.
Totaal komt dit volgens [gedaagde] neer op € 3.095,36 bruto en € 1.570,90 netto.
Volgens [gedaagde] dient [eiser] op grond van het tussen partijen geldende studiekostenbeding evenwel nog € 3.964,88 netto aan studiekosten terug te betalen (75% van € 2.422,50 en 100% van € 2.148,00) en daarom is [eiser] aan [gedaagde] per saldo nog € 2.393,98 netto verschuldigd.
In de tekst van de niet door partijen getekende maar wel tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst is in artikel 12 immers een duidelijk studiekostenbeding opgenomen op grond waarvan [eiser] in dit geval de studiekosten van de twee door hem gevolgde cursussen aan [gedaagde] dient terug te betalen.