Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder ten behoeve van de zoon van eisers, [A] een toelaatbaarheidsverklaring (TLV) voor het Speciaal Onderwijs (SO) afgegeven. De verklaring is geldig van de datum van afgifte tot en met
31 juli 2019.
Bij besluit van 18 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en J. Duivenvoorde.
Derde-partij, de heer [B] , is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.P.J. Hendrikx. Ook is verschenen [intern begeleider] , intern begeleider.
Overwegingen
1.1.
[A] , geboren op [geboortedatum] 2012, was sinds november 2016 leerling van de openbare basisschool De Witte School (de school) in Noordwijk.
De school heeft vastgesteld dat [A] dagelijks impulsief en negatief gedrag liet zien. Dat uitte zich in slaan, hardhandig vastpakken, spugen en spullen kapotmaken. Ook was hij moeilijk corrigeerbaar.
1.2.
In de periode november 2016 tot de zomervakantie 2017 heeft een medewerker van het SWV, de heer [C] , [A] geobserveerd. Daarnaast heeft de school gevraagd een onderwijsspecialist in te schakelen voor observatie en advies. Eisers hebben dat geweigerd en gaven geen toestemming om een ondersteuningsteam te beleggen en ook niet om een groeidocument aan te maken. De school heeft eisers geadviseerd om [A] aan te melden bij PEP Junior, een praktijk voor kinder- en jeugdpsychologie, voor diagnostiek en begeleiding. Eisers hebben dit gedaan, maar waren om hen moverende redenen niet bereid om de uitkomsten van dat onderzoek met school en het SWV te delen.
1.3.
Op 2 oktober 2017 hebben eisers per e-mail het vertrouwen in de school opgezegd en hebben [A] met onmiddellijke ingang van school gehaald. Eisers hebben daarbij aangegeven dat zij al enige tijd het gevoel hebben dat [A] daar niet op zijn plek zat, dat er geen werkbare situatie meer was en dat de relatie onvoldoende constructief was om verder in gesprek te gaan. Vanaf november 2017 is op initiatief van eisers een proefplaatsing op de christelijke basisschool De Hoffenne in Noordwijk gerealiseerd. De Hoffenne wilde [A] geen plek bieden.
1.4.
De onderwijsspecialist, mevrouw [D] , onderwijsspecialist SWV Duin- en Bollenstreek, heeft uitgelegd dat noch de school noch De Hoffenne in staat was om tegemoet te [C] aan de onderwijsbehoefte van [A] en heeft eisers geadviseerd een afspraak te maken op de Leidse Buitenschool. In het overleg heeft de onderwijsspecialist ook geadviseerd om een TLV voor speciaal onderwijs aan te vragen.
1.5.
Omdat de Hoffenne [A] geen plek wilde aanbieden hebben eisers zich weer tot de school gewend. In een gesprek met de ouders is afgesproken dat een onderwijsondersteuner wordt ingeschakeld om [A] te ondersteunen bij het volgen van onderwijs in de groep. De ondersteuning heeft plaatsgevonden in de periode tussen
30 januari 2018 en 8 februari 2018. Eiser hebben de ondersteuning van de onderwijsondersteuning eenzijdig beëindigd en hebben [A] niet meer naar school gebracht. De intern begeleider van de school heeft eisers op 6 maart 2018 telefonisch uitgenodigd voor een gesprek om de begeleiding van de onderwijsbegeleider te evalueren. Eisers hebben dit gesprek geweigerd. Ook van verdere ondersteuningsmogelijkheden wilden eisers geen gebruik maken.
1.6.
Op 24 april 2018 heeft de school een TLV aangevraagd. Eisers waren het niet eens met de aanvraag.
1.7.
De toelaatbaarheidscommissie (TLC) van het Samenwerkingsverband Primair Onderwijs Duin- en Bollenstreek (hierna: het SWV Duin- en Bollenstreek) heeft op 25 april 2018 de TLV afgegeven. De TLC heeft zich daarbij gebaseerd op de adviezen twee van haar deskundigen. Dit zijn de adviezen van mevrouw [D] van 8 februari 2018 en mevrouw [E] , gedragswetenschapper SO. Tegen de afgifte van de TLV hebben eisers bezwaar gemaakt.
1.8.
Verweerder heeft de bezwaaradviescommissie Holland-Rijnland (Commissie) gevraagd hem te adviseren. Op 5 juli 2018 heeft de Commissie verweerder geadviseerd het bezwaarschrift gegrond te verklaren en de TLV te herroepen. Omdat vanwege een misverstand verweerder en de school niet op de hoorzitting waren verschenen, zijn partijen uitgenodigd voor een tweede hoorzitting op 28 augustus 2018. Op 6 september 2018 heeft de Commissie een aanvullend advies uitgebracht. De Commissie heeft haar eerdere advies van 5 juli 2018 gehandhaafd.
1.9.
De Commissie is in haar advies van 5 juli 2018 tot de conclusie gekomen dat op basis van het ter advisering voorgelegde dossier niet kan worden gezegd dat duidelijk is dat de onderwijsbehoefte van de leerling de mogelijkheden van het regulier onderwijs overstijgt. Het is voor de commissie niet inzichtelijk op grond waarvan deskundigen tot hun oordeel zijn gekomen. Het dossier bevat naar het oordeel van de Commissie met name conclusies, maar niet de verifieerbare gegevens op grond waarvan die conclusies zijn getrokken (bijvoorbeeld observatie, beschrijving van incidenten of diagnostiek).
Verder is de Commissie van mening dat niet is gebleken dat extra ondersteuning op de reguliere basisschool onvoldoende effect heeft gehad. Dat brengt volgens de Commissie met zich dat de conclusie dat [A] op het regulier onderwijs geen realistische kans van slagen heeft voorbarig is.
1.10.
In het advies van 5 juli 2018 heeft de Commissie verweerder in overweging gegeven om een rol te spelen in het vinden van een passende plek voor [A] .
1.11.
In het aanvullend advies van 6 september 2018 heeft de Commissie overwogen dat zij van mening blijft dat [A] geen realistische kans heeft gehad binnen het regulier onderwijs. Er is geen planmatige poging ondernomen om tot verbetering van het gedrag te [C] . Hier hebben ook de ouders van [A] onmiskenbaar een rol in gespeeld. Het vroegtijdig opzeggen van vertrouwen in school en het niet delen van onderzoeksresultaten heeft de zaak geen goed gedaan. Maar er is in de visie van de Commissie geen partij die volledig schuld draagt voor de situatie. Dit doet volgens de Commissie niet af aan het feit dat een verbetertraject niet heeft plaatsgevonden. En dat is, volgens de Commissie, mede gelet op de weerstand van eisers tegen speciaal onderwijs, problematisch. Met name omdat ook ter gelegenheid van de tweede hoorzitting op geen enkele wijze is gesteld of onderbouwd dat extra ondersteuning of arrangementen waarschijnlijk zonder effect zouden blijven. De opmerking ter hoorzitting van de voorzitter van de TLC dat hij op grond van zijn ervaring (en die van de andere leden van de TLC) de overtuiging heeft dat speciaal onderwijs het beste is voor [A] acht de TLC voor de Commissie niet voldoende.
1.12.
Ook in het aanvullend advies heeft de Commissie er aan gehecht aanbevelingen te doen. De Commissie heeft eisers geadviseerd om geen selectie te maken in de informatievoorziening aan school en verweerder. Het is volgens de Commissie in het belang van [A] dat de instanties beschikken over alle informatie. De Commissie denkt met name aan de rapportage van PEP Junior en vraagt zich af of het wellicht mogelijk is dat aan PEP junior een uittreksel van de rapportage wordt gevraagd waaruit de privégegevens, indien die niets van doen hebben met de onderwijsbehoefte van [A] zijn verwijderd. De Commissie heeft benadrukt dat voor de vaststelling van onderwijsbehoefte dergelijke informatie van wezenlijk belang is en heeft eisers erop gewezen dat zij op grond van het bepaalde in artikel 40, derde lid, van de WPO verplicht zijn om gegevens over te leggen betreffende stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie.
1.13.
Verder heeft de Commissie nog opgemerkt dat [A] formeel nog leerling is van de school en heeft het bevoegd gezag van de school in overweging gegeven om [A] in overleg met eisers te plaatsen op een andere school van het bevoegd gezag omdat de school geen optie meer is nu eisers hebben aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in die school. De school zal een onderwijskundig rapport moeten verstrekken aan de nieuwe school. Dit geldt ook indien eisers geen toestemming geven voor het onderwijskundig rapport. Ook hoeven eisers niet in te stemmen met de inhoud van het onderwijskundig rapport. Dat rapport zal de basis zijn voor de opzet van een gedegen groeidocument met daarin opgenomen het ontwikkelingsperspectief. Het groeidocument moet binnen zes weken na toelating worden opgesteld na intensief overleg met eisers. Over de individuele begeleiding die zal worden geboden, dient overeenstemming met eisers te worden bereikt. Dit traject dient regelmatig te worden geëvalueerd om te bezien of de doelstellingen worden bereikt. Afhankelijk van de resultaten van dit traject kan een onderbouwd oordeel worden gegeven over de vraag of het regulier onderwijs de juiste plek is voor [A] en zo niet, wat dan wel de juiste plek is.
1.14.
Verweerder heeft het advies van 5 juli 2018 en het aanvullend advies van 6 september 2018 van de Commissie niet overgenomen en de TLV gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat bij de hernieuwde start op de school het dossier beperkt was omdat het “groeidocument”, zoals dat tot op dat moment was opgebouwd, op het dwingende verzoek van eisers is vernietigd. Daarnaast hebben eisers volgens verweerder deelname aan het ondersteuningsteam geweigerd, waardoor ook overleg met eisers over passende ondersteuning niet heeft kunnen plaatsvinden. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat de school alleen een handelingsplan kan uitvoeren indien de ouders daarmee instemmen en dat het achterwege blijven daarvan de school per definitie handelingsverlegen maakt.
Verder heeft verweerder overwogen dat het uitgangspunt van de Commissie dat de eerste deskundige geen kennis heeft kunnen nemen van het (later vernietigde) dossier van de Hoffenneschool onjuist is en dat de eerste deskundige voor de vernietiging op de hoogte was van het dossier.
Het standpunt van de Commissie dat het dossier onvoldoende is om over de toelaatbaarheid te oordelen onderschrijft verweerder niet. Daarbij heeft verweerder overwogen dat, ondanks het feit dat het dossier van de Hoffenneschool niet meer overdraagbaar was en eisers als ouders hebben geweigerd verweerder kennis te laten nemen van de uitkomsten van psychologisch onderzoek, de TLC over voldoende informatie beschikte om tot een beoordeling te [C] .
Verweerder heeft ten slotte benadrukt dat zijn afweging uitsluitend wordt bepaald door de onderwijsbelangen van [A] en dat daarbij de voorkeur wordt gegeven aan overeenstemming met de ouders. Verweerder heeft aangegeven dat de inzet van een mediator is overwogen om te kijken of langs die weg overeenstemming kan worden bereikt, maar heeft die mogelijkheid weinig kansrijk geacht nadat een medewerker van het SWV is geconfronteerd met een bedreiging van eisers kant.
1.15.
Op 12 september 2018 heeft de school voorgesteld om een externe bemiddelaar in te schakelen om de impasse te doorbreken. Eisers hebben telefonisch laten weten geen behoefte te hebben aan een bemiddelaar, maar aan de leerplichtambtenaar te vragen om partijen om de tafel te brengen. Aan dit verzoek is gehoor gegeven. Op 25 september 2018 stond er een gesprek gepland waarbij de leerplichtambtenaar aanwezig was. Omdat eisers zich niet konden vinden in de aanwezigheid van een of meerdere medewerkers van de school heeft een gesprek niet plaatsgevonden.
1.16.
Op 27 september 2018 heeft de school het voornemen kenbaar gemaakt om over te gaan tot verwijdering van [A] . Eisers hebben geen zienswijze ingediend. Op 11 oktober 2018 heeft de school het besluit tot verwijdering genomen. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de school bij besluit van 5 februari 2019 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld (AWB 19/1853).
2.1.
Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij stellen dat de TLV niet voldoet aan de daaraan op grond van wet- en regelgeving gestelde eisen, omdat de TLV geen beschrijving bevat van de ondersteuningsbehoefte van [A] . Eisers hebben daarbij gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2300).
Verder stellen zij dat de deskundigenverklaringen niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan de TLV. Daartoe voeren eisers aan dat de deskundigenverklaringen dateren van vóór de aanvraag voor een TLV en dat dit zich niet verhoudt met het criterium dat de deskundigenverklaringen moeten zijn gericht op de aanvraag. De eerste deskundige was niet onafhankelijk omdat zij al betrokken was bij de advisering over het passend onderwijs aan [A] , zodat zij niet als onafhankelijke deskundige kan worden beschouwd en de informatie op basis waarvan de deskundigen hebben geadviseerd is niet te verifiëren.
Verweerder is volgens eisers onvoldoende gemotiveerd afgeweken van het advies van de Commissie.
Eisers stellen dat de ondersteuningsbehoefte van [A] niet goed in kaart is gebracht, er niet handelingsgericht is gewerkt en er geen ontwikkelingsperspectief was voor [A] . Daardoor zijn de eigen voorwaarden en de route voor ondersteuningstoewijzing, zoals beschreven in het ondersteuningsplan niet gevolgd.
Eisers herkennen zich niet in het beeld dat van hun wordt neergezet; het beeld van niet meewerkende ouders. Eisers hebben geen weet van een bedreiging van een medewerker van het SWV. Ook hebben zij nimmer er om verzocht het dossier te vernietigen.
Uit het dossier blijken geen ernstige gedragsproblemen. Op basis van het dossier kan niet de conclusie worden getrokken dat [A] niet op zijn plek is binnen het regulier onderwijs en is aangewezen op het speciaal onderwijs. [A] heeft geen eerlijke kans gekregen binnen het reguliere onderwijs.
2.3.
Verweerder heeft de beroepsgronden gemotiveerd bestreden.
2.4.
Derde-partij heeft een reactie op het beroepschrift gegeven.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Allereerst overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:595) dat zij het standpunt van verweerder dat eisers geen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het geschil niet volgt, nu niet kan worden uitgesloten dat de plaatsing van [A] op een andere (reguliere) school wordt bemoeilijkt door de afgifte van de TLV. In het betoog van verweerder dat de Afdeling te snel tot dit oordeel is gekomen, omdat volgens hem de TLV niet de reden is voor weigering tot een school maar eerder de onderwijsbelemmering die door de school wordt gezien, ziet de rechtbank geen reden om in dit geval anders te oordelen dan de Afdeling. Daarmee is immers nog steeds niet uitgesloten dat de plaatsing op een andere school wordt bemoeilijkt door de afgifte van de TLV. Ook de omstandigheid dat de TLV slechts geldig is tot 31 juli 2018 en dus over enkele dagen expireert, doet hier niet aan af. Eisers hebben voldoende procesbelang voor een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
3.2.
Verder volgt de rechtbank eisers in hun betoog dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, nu verweerder is afgeweken van het advies van de Commissie en dit slechts summier heeft gemotiveerd. De rechtbank passeert dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat eisers naar haar oordeel hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad. In zijn verweerschrift en ter zitting heeft verweerder de motivering aangevuld en hebben eisers de gelegenheid gehad om op deze aanvullende motivering ter zitting te reageren.
3.3.
Met eisers is de rechtbank van oordeel dat uit de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2300) volgt dat de TLV een beschrijving van de ondersteuningsbehoefte van de leerling dient te bevatten. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat in artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de WPO - de bepaling waarin de bevoegdheid van het samenwerkingsverband om te beslissen op een aanvraag om een TLV is geregeld - niet is vermeld welke gegevens de TLV dient te bevatten, maar dat uit artikel 118, tiende lid, en artikel 132, vierde lid, van de WPO en artikel 117, vierde lid, en artikel 128, zesde lid, van de Wet op de expertisecentra (Wec) evenwel volgt dat de ondersteuningsbehoefte in de TLV wordt vermeld. Ook uit de geschiedenis van de totstandkoming, waarop het samenwerkingsverband wijst, volgt dat het bekostigingsniveau in de verklaring wordt vermeld (blz. 25-26 en 28). De WPO en de Wec bieden verder geen grondslag om op andere wijze over de ondersteuningsbehoefte te beslissen, aldus de Afdeling. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat de uitspraak niet van toepassing is omdat het geschil zag op de in de TLV bepaalde bekostigingscategorie. De bekostigingscategorie is immers afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van de leerling.
Overigens vermeldt ook het Ondersteuningsplan samenwerkingsverband Primair Onderwijs Duin- en Bollenstreek (28-12) dat in de toelaatbaarheidsverklaring in ieder geval de termijn van geldigheid van de TLV, de omschrijving van de ondersteuningsbehoefte en de categorie die aansluit bij de ondersteuningsbehoefte behorend bij de TLV (sbo of so licht, middel of zwaar) staat.
3.4.
De rechtbank stelt met eisers vast dat de onderwijsbehoefte niet in de bijlage bij de TLV is omschreven. Dat brengt echter niet met zich mee dat de TLV om die reden niet in stand kan blijven. De ondersteuningsbehoefte van [A] is weergegeven in de deskundigenverklaring van de eerste deskundige. Naar het oordeel van de rechtbank staat er niets aan in de weg dat verweerder de ondersteuningsbehoefte van [A] alsnog laat opnemen in de bijlage bij de TLV in het geval eisers daar prijs op stellen.
3.5.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder de deskundigenverklaringen niet aan het besluit tot afgifte van de TLV heeft kunnen leggen.
Uit artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de WPO vloeit voort dat het SWV tot taak heeft, en bevoegd is, op verzoek van de school waar de leerling staat ingeschreven te beoordelen of die leerling toelaatbaar is tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs of tot het speciaal onderwijs. Het SWV dient er daarbij op grond van artikel 18a, elfde lid, zorg voor te dragen dat zij hierover door deskundigen wordt geadviseerd. Uit artikel 34.8 van het Besluit bekostiging WPO vloeit voort dat deze advisering door ten minste twee deskundigen dient te geschieden. Verweerder is geadviseerd door een psycholoog (de onderwijsspecialist) en een gedragswetenschapper SO. Dit is in lijn met de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen.
3.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder van deskundigenberichten mag uitgaan, tenzij deze naar wijze van totstandkoming niet zorgvuldig en naar inhoud niet inzichtelijk en concludent zijn. Alleen indien concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid van een deskundigenbericht, mag het bestuursorgaan niet van dit bericht uitgaan.
3.7.
De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de opgestelde deskundigenverklaringen niet objectief zijn. Dat voorafgaande aan de aanvraag deskundigenverklaringen zijn afgegeven, acht de rechtbank geen tekortkoming in de besluitvorming. De deskundigenverklaringen zijn kennelijk met het oog op een in te dienen aanvraag om een TLV opgesteld. De eerste deskundige heeft in dat kader ook geadviseerd een TLV aan te vragen, welk advies door de tweede deskundige is onderschreven.
3.8.
Ook de beroepsgrond dat de eerste deskundige was betrokken bij de advisering over passend onderwijs en daarom niet als onafhankelijk deskundige kan worden gezien, slaagt niet. Anders dan eisers betogen heeft de Afdeling in haar uitspraak van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:595) niet geoordeeld dat niet wordt voldaan aan de vereiste objectiviteit als de deskundige is verbonden aan de school die de TLV aanvraagt, maar slechts bepaald dat een deskundige niet verbonden mag zijn aan de school waarop het kind moet worden ingeschreven.
3.9.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de adviezen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De deskundigen hebben zich op basis van hun deskundigheid een mening gevormd op grond van de informatie die over [A] bekend was. Verweerder heeft erkend dat veel informatie voor de Commissie niet was te verifiëren omdat zij beschikte over een beperkt dossier en dat om onbekende redenen niet alle stukken aan de Commissie zijn overgelegd. Verweerder heeft aangegeven dat stukken, zoals het plan van aanpak van 1 februari 2018 inzake de inzet van de onderwijsondersteuner en het incidentenregister wel bekend waren bij de deskundige en het samenwerkingsverband, maar niet bij de Commissie, en dat is gebleken dat de deskundige ook beschikte over de informatie van De Hoffenne en bekend was met de uitkomsten van het rapport van PEP Junior. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat deze stukken, in verband met de ex-tunc toetsing van het beroep buiten beschouwing dienen te blijven. De rechtbank ziet daar echter geen aanleiding toe, nu de eerste deskundige op de hoogte was met de uitkomsten van de inhoud van het rapport van PEP Junior en die dus in haar advisering heeft betrokken. Voor wat betreft het incidentenregister overweegt de rechtbank dat in de advisering ook de incidenten zijn meegenomen die zijn vermeld in het incidentenregister dat dus na de totstandkoming van het betreden besluit is opgemaakt. Deze incidenten zijn, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, ook bij eisers bekend en met hun besproken. Eisers hebben dit overigens niet betwist. Nu deze informatie niet nieuw is, hoeft het incidentenregister, anders dan eisers betogen, in beroep niet buiten beschouwing te worden gelaten. Dit geldt ook voor het rapport van PEP Junior, nu de uitkomsten van dat onderzoek door de eerste deskundige bij haar beoordeling zijn betrokken.
3.10.
Eisers hebben [A] om hun moverende redenen niet meer naar school laten gaan. Zonder daar een oordeel over te willen geven, overweegt de rechtbank dat daardoor geen verder onderzoek heeft kunnen plaatsvinden naar de onderwijsbehoefte van [A] en is mogelijk niet volledig conform het ondersteuningsplan gehandeld. Zoals gezegd hebben de deskundigen op basis van de hun ter beschikking staande informatie geadviseerd. De rechtbank is van oordeel dat zij over voldoende relevante informatie beschikte om tot hun advies te [C] . De deskundigenadviezen zijn zorgvuldig tot stand gekomen en inhoudelijk inzichtelijk en concludent. Verweerder heeft zijn besluitvorming daarom mogen baseren op deze adviezen en heeft op basis daarvan kunnen concluderen dat de ondersteuningsbehoefte van [A] de ondersteuningsmogelijkheden binnen het reguliere onderwijs overstijgt, zodat de toelaatbaarheidsverklaring kon worden verleend.
3.11.
De rechtbank wijst eisers hierbij op verweerders opmerking in het verweerschrift dat het niet zo is dat de onderwijsbehoefte volledig is uitgekristalliseerd en dat juist daarom een TLV voor een beperkte duur is afgeven. Zo kan binnen een gespecialiseerde setting worden bezien of het speciaal onderwijs blijft aansluiten bij de onderwijsbehoefte van [A] .
4. Het beroep is ongegrond.
5. Gelet op wat onder 3.2. is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- (1 punt voor het indienen van het beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
6. Ook dient verweerder het griffierecht aan eisers te vergoeden.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1024,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2019.
De griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: