verwerende partij, verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
verder te noemen: de werknemer,
gemachtigde: mr. J.D.J. Kokje.
1 Het procesverloop
1.1
De werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op d.d. 16 januari 2019, verzocht het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen. De werkgever heeft een verweerschrift ingediend, alsmede een voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.2
Op 18 maart 2019 heeft de mondelinge behandeling van de verzoeken
plaatsgevonden. Verschenen zijn de werknemer in persoon met haar gemachtigde en [naam] , [naam] en [naam] namens de werkgever, bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigde van de werkgever heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
2 De beoordeling
2.1.
De werkgever heeft ter zitting het aan de werknemer gegeven ontslag op staande
voet ingetrokken en verzocht de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op
grond van artikel 7:671b lid 1 sub a BW. Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag
dat sprake is van – kort gezegd – een verstoorde arbeidsverhouding en dat herplaatsing van
de werknemer niet meer mogelijk is. Daarbij valt zowel de werkgever als de werknemer geen
verwijt te maken.
2.2.
De werknemer verzet zich tegen inwilliging van het verzoek, maar erkent dat
inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in
redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook
de werknemer ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing en ziet in dat geen van beide
partijen een verwijt valt te maken.
2.3.
Nu de werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is, en partijen het
erover eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van de werknemer niet
meer mogelijk moet worden geacht, waarbij geen van partijen een verwijt valt te maken
zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op het standpunt van partijen
is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1
sub a BW juncto artikel 7:669 lid 3 sub g BW, en is er geen mogelijkheid tot herplaatsing
van de werknemer.
2.4.
Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met omstandigheden waarop
de opzegverboden genoemd in artikel 7:671b lid 6 BW betrekking hebben.
2.5.
Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een opzegtermijn van één maand.
Partijen zijn het er eveneens over eens dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden
met ingang van 1 juli 2019.
2.6.
Partijen zijn overeengekomen dat de werkgever aan werknemer een vergoeding,
waarin begrepen de transitievergoeding, van € 45.333,00 zal voldoen. Partijen zijn eveneens
overeengekomen dat deze vergoeding in 12 maandelijkse termijnen, ingaande per 1 juli
2019, voldaan gaat worden. Overeenkomstig het verzoek van partijen zal de werkgever
worden veroordeeld tot het betalen van die vergoeding.
2.7.
Er is geen grond om werkgever de gelegenheid te bieden het verzoek in te trekken.
2.8.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een van
de partijen in de kosten te veroordelen.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2019;
3.2.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer een vergoeding te betalen van
€ 45.333,00, te voldoen in 12 maandelijkse termijnen, ingaande per 1 juli 2019;
3.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. J.C. Gerritse en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: