3 De beoordeling
3.1.
De vorderingen in de hoofdzaak zien op de in het mei 2017 tussenvonnis onder 2.95 en 2.96 opgesomde nationale merkregistraties in de dertien betrokken landen. Deze merken zijn in eerste instantie geregistreerd door VVO, de Russische staatsonderneming VO Sojuzplodoimport, later genaamd VVO Sojuzplodoimport2. Vanaf 1994 is de tenaamstelling van deze merkregistraties gewijzigd naar VAO. Deze merken zijn nu geregistreerd op naam van Spirits International of Spirits Product. Daarnaast gaat deze procedure over de in het mei 2017 tussenvonnis onder 2.98 genoemde Beneluxmerkregistraties.
3.2.
Afgezien van de onder 2.98 van het mei 2017 tussenvonnis genoemde Beneluxmerken staat de geldigheid van de merken niet ter discussie. Kort gezegd stellen FKP cs enerzijds en Spirits IntPro anderzijds dat zij de rechthebbende zijn op de merken in de betrokken landen. Zij wensen beide dat de door hen gestelde rechtstoestand als de werkelijke rechtstoestand wordt vastgesteld en stellen over en weer dat de ander inbreuk maakt op de merken. Zij vorderen dat de ander (verdere) merkinbreuk wordt verboden en wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding.
3.3.
In het mei 2017 tussenvonnis heeft de rechtbank – samengevat en voor zover van belang – beslist dat FKP gerechtigd is tot het instellen van de vorderingen in de hoofdzaak (waarmee de voorwaarde waaronder FGUP haar vorderingen heeft ingesteld niet intreedt zodat die voor afwijzing gereed liggen), dat het recht om de geldigheid van de transformatie van de VVO naar VAO in te roepen niet is verjaard en dat – nu niet alle stappen van de USSR-transformatieprocedure zijn doorlopen en de VVO na 20 januari 1992 nog bestond – VVO niet volgens het USSR-recht is getransformeerd naar VAO. Nu niet in geschil is dat zonder geldige transformatie geen overgang onder algemene titel van de merken van VVO naar VAO heeft plaatsgehad en de merken ook niet op andere wijze onder algemene of andere titel zijn overgegaan van VVO naar VAO, is de rechtbank in het mei 2017 tussenvonnis tot de slotsom gekomen dat VAO vanaf 1992 zonder grond rechthebbende pretendeert te zijn van de merken, die Russisch staatseigendom zijn gebleven.
3.4.
Spirits cs stellen echter dat ZAO en Spirits International de rechten op de nationale merken te goeder trouw hebben verkregen. Zij beroepen zich voorts in conventie op verjaring en rechtsverwerking. Deze geschilpunten – die worden beheerst door het recht van de dertien betrokken landen – moeten nog worden beoordeeld. Dat geldt ook voor de inbreuk- en schadevorderingen die partijen over en weer hebben ingesteld. Het enige resterende geschilpunt in de hoofdzaak dat wordt beheerst door Nederlands recht is de voor de in conventie door FKP cs gevorderde nietigverklaring en doorhaling van de jongere Beneluxmerkregistraties doorslaggevende vraag of ZAO en Spirits International de rechten op deze merken te goeder trouw hebben verkregen.
3.5.
In het mei 2017 tussenvonnis heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich (nader) uit te laten over de inhoud van het recht van de dertien betrokken landen dat van toepassing is op de hiervoor genoemde, nog te beoordelen geschilpunten. Partijen hebben vervolgens gevraagd om heroverweging van bindende eindbeslissingen uit het mei 2017 tussenvonnis en Spirits cs hebben een exhibitie-incident opgeworpen. De beoordeling in dit vonnis beperkt zich tot dit exhibitie-incident.
3.6.
Tijdens het pleidooi in het incident hebben partijen het geschil in het incident gedeeltelijk beëindigd met de afspraak dat de Nederlandse advocaten van partijen toegang krijgen tot de stukken uit de Amerikaanse en Australische discovery-procedures en dat partijen met betrekking tot de eventueel in deze procedure in te brengen stukken die afkomstig zijn uit de discoveryprocedures alle weren kunnen voeren die hen naar Nederlands recht ter beschikking staan. Deze afspraak houdt ook in dat partijen het erover eens zijn dat in het exhibitie-incident geen beslissing meer hoeft te worden genomen over de stukken die in de Amerikaanse en Australische discoveryprocedures naar voren zijn gekomen. Gezien deze afspraak van partijen behoeft geen beslissing meer te worden genomen op vordering II, die ziet op alle stukken die in de Australische en/of Amerikaanse discoveryprocedures zijn of zullen worden overgelegd. De hierna volgende beoordeling en beslissing beperkt zich tot het resterende geschil in het exhibitie-incident.
Misbruik van (proces)recht/bevoegdheid, strijd met de goede procesorde?
3.7.
Volgens FKP cs is het door Spirits cs opgeworpen incident een zinloze en zeer omvangrijke inzagevordering, die ertoe strekt de procedure in de hoofdzaak te vertragen en compliceren en de kosten daarvan op te voeren. FKP cs betogen dat Spirits cs misbruik van (proces)recht/bevoegdheid maken en beroepen zich op strijd met de eisen van de goede procesorde. De rechtbank volgt FKP cs hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
3.8.
Voor het door FKP cs gestelde misbruik van recht is vereist dat op voorhand aan Spirits cs duidelijk was of moest zijn dat de incidentele vorderingen kansloos of zinloos waren dan wel dat Spirits cs op voorhand hadden moeten begrijpen dat de daaraan ten grondslag gelegde stellingen niet konden leiden tot het door hen gewenste resultaat. Gezien het hierna te geven oordeel ten gronde, kan niet worden gezegd dat de incidentele vorderingen bij voorbaat kansloos, zinloos of onmiskenbaar zonder grond zijn.
3.9.
Het door FKP cs gestelde misbruik van bevoegdheid kan worden aangenomen indien een processuele bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend en met de vordering duidelijk geen legitiem doel wordt gediend. Het ongeoorloofd doel van het instellen van de vordering moet doorslaggevend zijn. Dit kan aan de orde zijn als een incidentele vordering louter en alleen wordt ingesteld met de bedoeling de procedure te vertragen en te compliceren, zoals FKP cs aanvoert. Zo’n proceshouding kan ook leiden tot afwijzing van een incidentele vordering wegens strijd met de goede procesorde. Een ontijdig ingediende exhibitievordering kan strijdig worden bevonden met de eisen van de goede procesorde. Het komt daarbij aan op een afweging tussen enerzijds het met de exhibitie gediende belang van de waarheidsvinding en anderzijds het belang van een voortvarende procedure.
3.10.
Anders dan FKP cs betogen, kent het Nederlandse burgerlijk procesrecht niet het algemene uitgangspunt dat partijen bewijs zoveel mogelijk voorafgaand aan de procedure moeten vergaren. FKP cs baseren dit standpunt op passages uit het rapport Modernisering burgerlijk procesrecht van prof. Asser , prof. De Bock en mr. Hammerstein , die echter geen weergave van geldend recht zijn, maar de uitgangspunten uiteenzetten van de in dit rapport voorgestelde modernisering van het Nederlandse bewijsrecht.
3.11.
Het thans geldend en in deze procedure toepasselijk Nederlands burgerlijk procesrecht, kent een recht op exhibitie in en buiten rechte. In rechte kan een exhibitievordering worden ingesteld in een aparte procedure en – gelijk Spirits cs hebben gedaan – bij incidentele conclusie in de hoofdzaak.3 Met hun standpunt dat Spirits cs door dit incident op te werpen buiten de reikwijdte van de in het mei 2017 tussenvonnis gegeven opdracht zijn getreden, gaan FKP cs voorbij aan het gegeven dat een exhibitie-incident – zoals is gebeurd – hangende een lopende procedure kan worden ingesteld. Er zijn geen bijzondere regels voor de wijze en het tijdstip waarop deze incidentele vordering uiterlijk moet worden ingediend. De bepalingen over (het indienen van) incidentele vorderingen zijn bijvoorbeeld van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.4 Een als incident in de hoofdzaak ingestelde exhibitievordering kan dus in beginsel op ieder moment in de procedure in eerste en in tweede aanleg worden ingesteld. Niets staat er aan in de weg dat dit gebeurt in een akte zoals door de rechtbank in het mei 2017 tussenvonnis opgedragen.
3.12.
Vaststaat dat Spirits cs reeds over een grote hoeveelheid bewijsstukken beschikken. In het mei 2017 tussenvonnis (onder 4.55) heeft de rechtbank vastgesteld dat Spirits cs in weerwil van de door hen gestelde bewijsnood in staat zijn gebleken de rechtbank in ruime mate van bewijsstukken te voorzien. Voorts hebben Russische overheidsorganen de afgelopen jaren verzoeken van Spirits cs om verstrekking van documenten gehonoreerd (zie ook hierna onder 3.22) en hebben Spirits cs aanvullende stukken in het geding gebracht in de hoofdzaak. Volgens FKP cs hebben Spirits cs zeer selectief stukken overgelegd uit de duizenden stukken die zij reeds van de Russische Staat hebben verkregen en laten zij daarmee zien dat zij zelf over alle relevante stukken beschikken, deze achterhouden en stapsgewijs, op momenten dat het hen uitkomt, in het geding brengen als zogenaamde nieuwe documenten.
3.13.
Uit het in artikel 24 Rv verankerde beginsel van partijautonomie vloeit voort dat Spirits cs in beginsel vrij zijn te bepalen welke feiten zij ter onderbouwing van hun verweer in conventie en hun vordering in reconventie in het geding brengen. Deze vrijheid wordt begrensd door de voorschriften van artikel 21 en 85 Rv en de eisen van de goede procesorde. Artikel 21 Rv verplicht partijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Hiermee wordt beoogd het achterhouden en verdoezelen van relevante feiten uit te bannen. Wanneer een partij zich op enig stuk beroept, is zij op grond van artikel 85 Rv verplicht een afschrift van dat stuk bij te voegen, tenzij een afschrift reeds bij een eerder processtuk in dezelfde zaak was gevoegd. Deze verplichting bestaat alleen voor zover een partij een beroep doet op een bepaald stuk. Als Spirits cs deze voorschriften overtreden of een met de eisen van de goede procesorde onverenigbare processtrategie voeren, kan de rechtbank daaraan de consequenties verbinden die haar geraden voorkomen.
3.14.
Het is de rechtbank niet ontgaan dat Spirits cs hangende deze procedure hun strandpunten hebben onderbouwd met aanvullende stukken, waarvan niet steeds duidelijk was of en in hoeverre die stukken al dan niet eerder in het geding gebracht hadden kunnen worden. Het kan echter niet worden gezegd dat Spirits cs hiermee in strijd hebben gehandeld met de hiervoor genoemde voorschriften of een met de eisen van de goede procesorde strijdige processtrategie hebben gevoerd, laat staan dat daaraan de consequentie verbonden zou moeten worden dat de exhibitievordering zonder meer moet worden afgewezen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het debat in de hoofdzaak zich gaandeweg heeft ontwikkeld en op punten is uitgekristalliseerd en dat de rechtbank in het mei 2017 tussenvonnis (onder 4.69) getuigenverklaringen die in buitenlandse procedures wel zijn geaccepteerd en gebruikt, ter zijde heeft gelegd, met als gevolg dat het bewijs in deze procedure op een andere wijze zal moeten worden geleverd. Wel moeten de vorderingen worden afgewezen voor zover deze zien op stukken waarvan vaststaat dat Spirits cs daarover reeds de beschikking hebben gekregen.
3.15.
De hoofdzaak is omvangrijk en complex. Deze liep al geruime tijd toen Spirits cs hun exhibitie-incident opwierpen. Een aantal beslissingen uit de Rotterdamse procedure in de zaken van/tegen FKP en van/tegen Spirits International heeft gezag van gewijsde tussen deze twee partijen. In de andere zaken zijn geschilpunten afgedaan met bindende eindbeslissingen. In alle zaken in de hoofdzaak resteren echter geschilpunten, die moeten worden beoordeeld naar het recht van de dertien betrokken landen en waarbij het exacte feitencomplex (mogelijk) van belang is. De partijdiscussie over de inhoud en de toepassing van dat recht op die geschilpunten is nog niet afgerond. Hoewel de procedure al geruime tijd loopt en een eind is gevorderd, verkeert deze niet in een zo ver gevorderd (eind) stadium dat de eisen van de goede procesorde in de weg staan aan het opwerpen van dit incident.
3.16.
Partijen betichten elkaar over en weer van het veroorzaken van vertraging, het achterhouden van relevante documenten en het compliceren van de procedures die zij in Nederland en elders tegen elkaar voeren. De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen partijen over en weer aanvoeren over elkaars procesgedrag in de Rotterdamse procedure en in buitenlandse procedures. In deze procedure zijn partijen op grond van artikel 20 lid 2 Rv tegenover elkaar verplicht onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen. In de hoofdzaak is aan beide kanten uitstel gevraagd en verkregen voor het verrichten van proceshandelingen. Hoewel het door Spirits cs opgeworpen exhibitie-incident onmiskenbaar tot enige vertraging heeft geleid, kan deze vertraging niet als onredelijk worden aangemerkt, temeer daar de procedure in de hoofdzaak op grond van de rolbeslissing van 14 november 2018 is voortgegaan terwijl dit incident werd afgehandeld.
3.17.
Ook overigens zijn geen aanknopingspunten om het door Spirits cs opgeworpen exhibitie-incident als misbruik van bevoegdheid dan wel als strijdig met de goede procesorde aan te merken. Het enkele feit dat de Spirits cs deze vordering wellicht eerder in deze procedure of de Rotterdamse procedure hadden kunnen instellen, is daartoe onvoldoende.
Strijd met de waarheidsplicht?
3.18.
De rechtbank ziet evenmin grond om – zoals Spirits cs hebben gevraagd tijdens het pleidooi – op grond van artikel 21 Rv vanwege de volgens Spirits cs vele door FKP cs naar voren gebrachte onjuistheden en een strategie van stelselmatig relevante stukken achterhouden, zonder meer aan de standpunten van FKP cs voorbij te gaan. Onbesproken kan blijven of FKP cs inderdaad de door Spirits cs bedoelde processtrategie voert.
3.19.
Gezien de onder 3.6 bedoelde afspraak, is het geschil ten gronde over de hoofdvorderingen in het incident beperkt tot vordering I, die hierna zal worden aangeduid als ‘de vordering’. Spirits cs gronden de vordering primair op artikel 843a Rv, dat bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Subsidiair gronden zij de vordering op artikel 843b Rv, dat bepaalt dat hij die een bewijsmiddel heeft verloren, van degene die de beschikking heeft over bescheiden die tot bewijs kunnen dienen van enig feit waarop het verloren bewijsmiddel betrekking had, of die zodanige bescheiden onder zijn berusting heeft, kan vorderen daarvan te zijnen behoeve op zijn kosten, voor zover nodig, inzage, afschrift, of uittreksel te verschaffen.
3.20.
De rechtbank dient te toetsen of is voldaan aan deze eisen. Voor toewijzing van de vorderingen is niet vereist dat Spirits cs, zoals zij stellen, in bewijsnood verkeren. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de standpunten van partijen daarover. Een rechtmatig belang bij de exhibitie volstaat. De rechtbank gaat ook voorbij aan de argumenten die zowel Spirits cs als FKP cs ontlenen aan oordelen van buitenlandse rechters in andere procedures tussen (een deel van de) partijen in deze procedure over nationale wodkamerken. De rechtbank dient de vorderingen in het incident eigenstandig te beoordelen naar het daarop toepasselijk Nederlands burgerlijk procesrecht.
Onderdeel 1 van de vordering
3.21.
Spirits cs vorderen primair afschrift van, dan wel inzage in, alle documenten die in mei 1999 t/m december 1999 en in mei 2000 t/m juli 2007 bij ZAO in beslag zijn genomen en die zijn opgesomd in door hen als producties 146 t/m 167 overgelegde minutes of the raids. Uit de verklaring van [A] , waarnaar Spirits cs verwijzen, volgt dat het gaat om de documenten uit de administraties van VVO, VAO/VZAO/OAO en/of ZAO die destijds in beslag zijn genomen in het kantoor van de SPI-vennootschappen in Moskou door de Russische Federatie.
3.22.
Vaststaat dat Spirits cs reeds beschikken over een deel van deze documenten dan wel daarin inzage hebben verkregen. Zo heeft ZAO, na een in juli 2016 gedaan verzoek aan het Russische openbaar ministerie, in september 2016 zes dozen met documenten ontvangen van de Investigative Committee van het Russische openbaar ministerie. Daaronder bevonden zich 3.500 pagina’s aan in beslag genomen documenten. Verder hebben Spirits cs in februari-maart 2017 desgevraagd van de Russische autoriteiten inzage gekregen in het gehele strafdossier tegen [X] . Onder deze 19.000 documenten bevinden zich ook in beslag genomen documenten, waarop dit onderdeel van de vordering ziet. Ook bevat het [X] -dossier stukken die in 1999 bij ZAO in beslag zijn genomen in het kader van strafrechtelijk onderzoek tegen [Y] .
3.23.
Voor zover dit onderdeel van de vordering ziet op afschriften van documenten waarover Spirits cs reeds beschikken, hebben Spirits cs geen belang bij deze vordering. Voor zover Spirits cs alleen inzage, maar geen afschrift hebben verkregen in deze documenten, hebben zij wel belang bij de daarop betrekking hebbende vordering tot verstrekking van afschrift, tenzij deze documenten deel uitmaken van de Australische en/of de Amerikaanse discoveryprocedures. Uit de standpunten van partijen volgt dat niet alle documenten reeds zijn verstrekt aan Spirits cs en/of deel uitmaken van (een van) de discoveryprocedures. Ten aanzien van deze resterende documenten overweegt de rechtbank als volgt.
3.24.
De in beslag genomen documenten zijn omschreven in de door Spirits cs als producties 146 t/m 167 overgelegde minutes of the raids. Het standpunt van FKP cs dat Spirits cs niet nader gespecificeerde, zeer ruim omschreven categorieën documenten vorderen gaat niet op voor deze documenten, waarvan evenmin kan worden gezegd dat Spirits cs daarover alleen maar vage stellingen poneren, zoals FKP cs betogen. De meeste in beslag genomen documenten zijn nauwkeurig omschreven in de minutes of the raids, met een aanduiding van het document, het soort documenten of het dossier en vermelding van het aantal pagina’s. In andere gevallen is de omschrijving globaler. Steeds is echter duidelijk wanneer en waar en in het kader van welk onderzoek de documenten in beslag zijn genomen. Daarmee moet ook duidelijk en te achterhalen zijn in welk(e) dossier(s) de in beslag genomen documenten terecht zijn gekomen.
3.25.
Gezien het voorgaande, is naar het oordeel van de rechtbank voor dit onderdeel van de vordering voldaan aan de eis dat het moet gaan om ‘bepaalde bescheiden’. De rechtbank neemt hier in aanmerking dat artikel 843a Rv niet vereist dat alle documenten individueel worden omschreven. Het gaat erom dat Spirits cs voldoende concreet aanduiden om welke documenten het hen te doen is. Aan dit vereiste was bijvoorbeeld voldaan in een geval dat het onderwerp nauwkeurig was afgebakend door omschrijving van het dossier en het noemen van de bij de stukken betrokken personen en instanties.5 Met deze invulling van de eis van voldoende bepaaldheid wordt bereikt dat de positie van degene die inzage vordert niet onredelijk wordt bemoeilijkt door van hem te verlangen dat hij alle bescheiden specificeert en individueel omschrijft en wordt tegelijkertijd bereikt dat de positie van degene van wie inzage wordt gevorderd niet onredelijk wordt geschaad, aangezien wel sprake moet zijn van een voldoende nauwkeurige afbakening.
3.26.
De in artikel 843a Rv gestelde eis van ‘rechtmatig belang’ strekt ertoe fishing expeditions tegen te gaan.6 Van een in dit verband ongewenste fishing expedition is sprake als prima facie rechtstreeks verband ontbreekt tussen de gevorderde bescheiden en een concrete vordering of een concreet verweer en niet bekend is of deze bescheiden daadwerkelijk bestaan.
3.27.
De rechtbank volgt FKP cs niet in hun betoog dat hier sprake is van een buiten de reikwijdte van artikel 843a Rv vallende fishing expedition. Vaststaat dat de in beslag genomen stukken bestaan. Het zijn documenten uit de eigen administratie van aan Spirits cs gelieerde entiteiten, waar Spirits cs zonder de beslagen vrijelijk over hadden kunnen beschikken. De stukken zijn door de Russische Staat in beslag genomen, die (materieel) belanghebbende is bij de uitkomst van deze zaak. Van belang is voorts dat de naar Nederlands recht te beoordelen vraag of ZAO en Spirits International de jongere Beneluxmerken te goeder trouw hebben verkregen, dient te worden beoordeeld aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden van het geval. Daarbij kan – onder meer – relevant zijn wat (bestuurders en/of andere functionarissen van) deze entiteiten destijds wisten of konden weten over het al dan niet doorlopen zijn van een geldig transformatieproces van VVO naar VAO en de het daaropvolgende door de Russische Staat uitdragen dat sprake was geweest van een geldige transformatie. Hoewel partijen zich nog niet volledig hebben uitgelaten over het toepasselijk recht in de dertien betrokken landen en de rechtbank daarnaar nog geen volledig nader onderzoek heeft gedaan, is wel duidelijk dat de beoordeling van goede trouw, rechtsverwerking en verjaring – als het desbetreffende recht deze rechtsfiguur kent – in veel gevallen zal dienen te geschieden aan de hand van dezelfde of soortgelijke feiten en omstandigheden. Het is aan Spirits cs om deze feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen. Spirits cs hebben voldoende concreet en gemotiveerd toegelicht dat de in beslag genomen administraties documenten bevatten die daarvoor relevant (kunnen) zijn. De documenten zijn immers in beslag genomen in het kader van strafrechtelijke onderzoeken die onder andere waren gestoeld op de verdenking dat – kort gezegd – ZAO niet de rechthebbende van de merken was, onder meer omdat geen geldige transformatie zou hebben plaatsgehad van VVO naar V(Z)AO, en om de betrokkenheid van de verdachten bij de transformatie, het verkrijgen van de rechten op de merken door ZAO en het gesteld gebruik zonder recht of titel te onderzoeken.
3.28.
Nu de gevorderde stukken strekken ter onderbouwing van standpunten van Spirits cs over de resterende geschilpunten in deze procedure, hebben zij rechtmatig belang bij het verkrijgen van afschrift daarvan.
3.29.
Het in dit verband gevoerde betoog van FKP cs dat Spirits cs zich niet eerder op het standpunt hebben gesteld dat zij de in beslag genomen stukken missen, stuit reeds af op het gegeven dat Spirits cs eerder in deze procedure, onder verwijzing naar de beslagen hebben betoogd dat zij in bewijsnood verkeerden en de rechtbank hebben verzocht op de voet van artikel 21 Rv te bevelen dat FKP cs de in beslag genomen stukken in het geding zou brengen. Overigens, ook als Spirits cs niet eerder kenbaar hadden gemaakt dat zij de in beslag genomen stukken missen, doet dat niet af aan hun rechtmatig belang bij het verkrijgen van afschrift van deze stukken. De rechtbank heeft in het mei 2017 tussenvonnis een aantal weren van Spirits cs gepasseerd, waaronder weren over het toepasselijke recht. Gezien de opdracht in het mei 2017 tussenvonnis aan partijen tot nadere duiding van de nog ter beoordeling voorliggende geschilpunten op basis van het recht dat de rechtbank zal toepassen, is het thans, in deze complexe procedure, geen tardief moment voor nadere bewijsgaring ter onderbouwing van het verweer betreffende deze geschilpunten.
3.30.
FKP cs wijzen erop dat Spirits cs aan het begin van de jaren ’90 – vóór de beslagen, dus toen zij nog over alle nu gevorderde stukken beschikte – in procedures in Australië en de Verenigde Staten over de merken alleen de verklaringen en documenten in het geding heeft gebracht die ook in deze procedure zijn overgelegd. Dit rechtvaardigt echter niet zonder meer de door FKP cs daaruit getrokken conclusie dat de nu gevorderde documenten dus niet relevant kunnen zijn voor deze procedure. Dat geldt temeer nu – zoals Spirits cs met juistheid opmerken – de rechtbank in het mei 2017 tussenvonnis onder 4.69 tot uitgangspunt heeft genomen dat zij geen acht slaat op de door partijen overgelegde schriftelijke verklaringen van een aantal direct bij de gestelde transformatie betrokken personen. Daarmee heeft de rechtbank een groot deel van de bewijsstukken die in de jaren ’90 zijn ingebracht in de toen gevoerde procedures ter zijde gelegd, met als gevolg dat in deze procedure op een andere wijze bewijs zal moeten worden geleverd.
3.31.
Voldaan is aan het vereiste van het bestaan van een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv. De hoofdzaak gaat over de vraag wie rechthebbende is op de merken en onlosmakelijk daarmee verbonden over de (over en weer gestelde) merkinbreuk en daaruit voorvloeiende schade. Een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom geldt als een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv. Ook in algemene zin valt een onrechtmatige daad aan te merken als een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv.
Documenten die niet onder FKP cs berusten
3.32.
Artikel 843a Rv eist dat de gevorderde bescheiden berusten onder de aangesproken partij of dat de aangesproken partij daarover kan beschikken. Onder omstandigheden kan van de aangesproken partij echter worden verlangd dat deze zich inspant om bescheiden beschikbaar te krijgen, bijvoorbeeld omdat juist hij deze eenvoudig bij een ander kan opvragen7. Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier voor. Zij licht dat als volgt toe.
3.33.
Vaststaat dat in ieder geval een deel van de in beslag genomen documenten niet onder FKP cs berust, maar onder Russische overheidsinstanties. Niet ter discussie staat dat FKP cs geen formele bevoegdheid hebben om de Russische Staat te verplichten documenten af te geven. Een formele bevoegdheid is echter geen voorwaarde voor toewijzing. Feitelijk zijn FKP cs wel in staat gebleken ten behoeve van de Australische en Amerikaanse discovery-procedures aanzienlijke hoeveelheden documenten te verkrijgen van Russische overheidsinstanties. Niet in geschil is dat zij daartoe een aanzienlijke inspanning heeft moeten getroosten. Dat neemt echter niet weg dat Russische overheidsinstanties documenten aan FKP cs, zelf Russische Staatondernemingen, hebben verstrekt en dat FKP cs dus feitelijk in staat zijn gebleken de beschikking te krijgen over documenten die zich bevinden bij Russische overheidsinstanties. De omstandigheid dat de beslagen documenten zich onder Russische overheidsinstanties bevinden staat dus niet in de weg aan toewijzing van de vordering met betrekking tot die documenten. Van FKP cs kan worden verwacht dat zij zich inspant om die documenten te verkrijgen. Gezien dit oordeel kan onbesproken blijven of – zoals Spirits cs stellen – de Russische Staat feitelijk (ook) partij is in deze procedure en/of dient te worden vereenzelvigd met FKP cs.
Slotsom onderdeel 1 van de vordering
3.34.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de eisen van artikel 843a Rv en dat de in het vierde lid van dit artikel bedoelde uitzonderingen zich niet voordoen. Dat het Spirits cs is gelukt afschrift van en inzage in een deel van de in beslag genomen stukken te verkrijgen, is op zichzelf onvoldoende om te kunnen concluderen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevorderde bescheiden is gewaarborgd. Dit onderdeel van de vordering dient dus te worden toegewezen ten aanzien van de resterende documenten, waarvan niet vaststaat dat Spirits cs daarvan reeds afschrift hebben verkregen en/of die geen deel uitmaken van de Australische en/of de Amerikaanse discovery. De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van de subsidiaire grondslag.
Onderdeel 2 t/m 8 van de vordering
3.35.
Onderdeel 2 van de vordering ziet op documenten ter uitvoering van de rapportageverplichting uit het decreet van Poetin “to restore and protect the states rights of intellectual ownership as regards to the production and distribution of vodka products, and to identify and take legal action against those individuals who are implicated in the violation of these rights.” Dit onderdeel van de vordering ziet dus op stukken die betrekking hebben op de restitutie-inspanningen van de Russische Federatie ten aanzien van de merken, niet op de geschilpunten die thans nog ter beoordeling voorliggen.
3.36.
Het voorgaande geldt ook voor de documenten in onderdeel 3 van de vordering. Dat zijn documenten betreffende de interdepartementale werkgroep, opgericht naar aanleiding van een besluit van 6 juli 2001 van de Russische Federatie On the emergency measures to protect, restitute and exercise the exclusive rights of the Russian Federation to trademarks for alcohol and spirit-containing beverages’. Net als de documenten in onderdeel 6 (documenten betreffende de inspanningen van de Russische Federatie om de merken opnieuw te registreren) van de vordering, zijn dit documenten die dateren uit de periode nadat de Russische Staat zijn standpunt over de geldigheid van de transformatie van VVO naar VAO had gewijzigd en niet langer onderschreef en uitdroeg dat VAO de rechtsopvolger van VVO was. Deze documenten zien nu juist op de inspanningen om te bewerkstelligen dat Spirits International, Spirits Product en andere entiteiten uit de SPI-Groep niet langer gelden als rechthebbenden van deze merken. Niet valt in te zien welk rechtmatig belang Spirits cs hebben bij kennisname van deze documenten. Spirits cs hebben erop gewezen dat deze documenten mogelijk bevindingen bevatten van naspeuringen door de betrokken Russische overheidsinstanties die relevant zouden kunnen zijn voor hun standpuntbepaling over de resterende geschilpunten in deze procedure. Kennelijk zijn Spirits cs via deze documenten op zoek naar nadere, onderliggende bewijsstukken. Voor zover die al geen deel zouden uitmaken van de in beslag genomen administratie die hiervoor bij onderdeel 1 is beoordeeld, is daarbij sprake van een fishing expedition, omdat Spirits cs niet kunnen aangeven wat voor onderliggende stukken dat mogelijk zijn.
3.37.
Daar komt bij dat de onderwerpsaanduiding van deze categorieën documenten – die in een aantal gevallen een brede verscheidenheid van subonderwerpen kan omvatten – te ruim is om te kunnen voldoen aan de eis van ‘bepaalde bescheiden’. Dat geldt ook voor de onderwerpsaanduiding van de onderdelen 4, 5, 7 en 8 van de vordering.
3.38.
Onderdeel 2 t/m 8 van de vordering voldoen dus niet aan de eisen van artikel 843a Rv. Zij voldoen evenmin aan de eisen van subsidiair gestelde grondslag artikel 843b Rv, reeds omdat het geen bewijsstukken zijn die Spirits cs hebben verloren.
3.39.
Onderdeel 1 van de vordering wordt toegewezen, voor zover (a) Spirits cs niet reeds beschikken over de documenten die zijn omschreven in de door hen als producties 146 t/m 167 overgelegde minutes of the raids en (b) deze documenten geen deel uitmaken van de Australische en/of Amerikaanse discoveryprocedure. FKP cs worden veroordeeld tot het verstrekken van afschrift van deze documenten aan Spirits cs, die op grond van artikel 843a Rv de kosten daarvoor dragen. Het ligt voor de hand dat partijen eerst, in samenspraak met de advocaten in de Australische en Amerikaanse procedures, inventariseren welke resterende documenten FKP cs ter uitvoering van deze veroordeling dienen over te leggen en dat FKP cs, na een begroting te hebben gemaakt van de met het verstrekken van afschrift gemoeide kosten, overgaat tot verstrekking van de bevolen afschriften. Dit dient te geschieden binnen een termijn van zes maanden na betekening van dit vonnis.
3.40.
Overeenkomstig de vordering daartoe, zal de rechtbank FKP cs bevelen om aan Spirits cs een dwangsom te voldoen van € 10.000, voor iedere dag of dagdeel dat FKP cs in gebreke blijven te voldoen aan een van de in het vonnis in het incident gegeven bevelen of enig gedeelte daarvan. De dwangsom wordt gemaximeerd op € 1.000.000.
3.41.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten in het incident gecompenseerd.
3.42.
In de rolbeslissing van 14 november 2018 is bepaald dat hangende de behandeling van het incident wordt voortgeprocedeerd in de hoofdzaak en is de hoofdzaak naar de rol van 13 februari 2019 verwezen voor het nemen van de in r.o. 4.224 van het mei 2017 tussenvonnis bedoelde akte van FKP. Deze roldatum is op verzoek van FKP cs verschoven naar 15 mei 2019. Wanneer FKP deze akte genomen heeft, is de in het mei 2017 tussenvonnis bevolen aktewisseling voltooid. In plaats van de in de rolbeslissing bevolen akte uitlaten voortprocederen, ziet de rechtbank aanleiding om een regiezitting te gelasten om het verdere verloop van de procedure in de hoofdzaak met partijen te bespreken en daarover afspraken te maken. De rechtbank zal daartoe een comparitie van partijen gelasten. Zij wenst op deze regiezitting met partijen van gedachten te wisselen over de wijze waarop de verdere behandeling in de hoofdzaak het beste kan worden vormgegeven en daarover afspraken met partijen te maken. Voor deze regiezitting zal maximaal twee uur worden uitgetrokken en de aanwezigheid van vertegenwoordigers van partijen is niet noodzakelijk, aanwezigheid van de Nederlandse advocaten volstaat.
3.43.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.