Rechtbank DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Gravenhage
FH
Zaaknummer: 7510552 RP VERZ 19-50054
Uitspraakdatum: 23 mei 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[werknemer]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het voorwaardelijke tegenverzoek,
gemachtigde: eerst mr. P. Drenth, thans mr. G. Bloem,
(toevoeging aangevraagd),
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Blokker B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het voorwaardelijke tegenverzoek,
gemachtigde: mr. W.M. Hes.
Partijen worden verder aangeduid als ‘ [werknemer] ’ en ‘Blokker’.
1 Het procesverloop
in de zaak van het verzoek en het voorwaardelijke tegenverzoek
1.1.
[werknemer] heeft een verzoek ingediend, ter griffie ingekomen op 1 februari 2019, en aangevuld bij aanvullend verzoekschrift ter griffie ingekomen op 4 februari 2019, primair om het door Blokker gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, om Blokker te bevelen hem weder te werk te stellen en Blokker te veroordelen hem zijn salaris te betalen vanaf 5 december 2019 (bedoeld zal zijn: 2018, toevoeging kantonrechter) met de wettelijke verhoging en Blokker te verbieden de gegevens van [werknemer] te verstrekken aan en te laten opnemen in het Waarschuwingsregister van de Stichting Fraude Aanpak Detailhandel en subsidiair om hem ten laste van Blokker een billijke vergoeding en een transitievergoeding toe te kennen en om Blokker te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 BW.
Blokker heeft een verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend, met nevenverzoeken.
[werknemer] heeft een verweerschrift ingediend tegen de voorwaardelijke verzoeken van Blokker.
1.2.
Op 11 april 2019 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek van [werknemer] en het voorwaardelijk tegenverzoek van Blokker plaatsgevonden, tegelijkertijd met de behandeling van het verzoek van Blokker met zaaknummer 7510632 RP VERZ 19-50056. Verschenen zijn [werknemer] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en namens Blokker de heer [betrokkene 1] vergezeld van de gemachtigde. Daarbij zijn door mr. Bloem pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
1.3.
Vervolgens is de mondelinge behandeling op 25 april 2019 voortgezet, tegelijkertijd met de behandeling van het verzoek van Blokker met zaaknummer 7510632 RP VERZ 19-50056. Verschenen zijn toen dezelfde personen als op 11 april 2019. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
1.4.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 25 april 2019 heeft Blokker bij brief van 23 april 2019 nog producties A tot en met E ingediend. [werknemer] heeft bij brief van 24 april 2019 een extra productie ingediend.
2 De feiten
2.1.
[werknemer] , geboren op [geboortedag] 1982, is op 1 juli 2008 in dienst getreden bij Blokker. De laatste functie die [werknemer] vervulde, is die van bedrijfsleider, met een salaris van € 2.750,00 bruto exclusief 8 % vakantietoeslag en overige toeslagen bij een 36-urige werkweek. [werknemer] verrichtte zijn werkzaamheden in het filiaal 426 aan de Grote Marktstraat in Den Haag.
2.2.
Blokker is een groothandel en winkelbedrijf in diverse huishoudelijke artikelen en speelgoed.
2.3.
[werknemer] is als bedrijfsleider onder andere verantwoordelijk voor het dagelijks opmaken van de kassa’s van het filiaal. Daarvoor geldt de volgende werkwijze:
Aan het einde van iedere werkdag berekent het kassasysteem automatisch welk bedrag er in de kassalades zou moeten zitten. Dit voert het kassasysteem zelf in op het zogenaamde kasopmaak formulier. Daarnaast moet de bedrijfsleider de inhoud van de kassalades ook handmatig tellen. Hiertoe moet de bedrijfsleider de kassalade leegmaken, het geld handmatig tellen en vervolgens het totaalbedrag op het kasopmaak formulier invullen onder het kopje ‘handmatige telling’. Er wordt gestart met het muntgeld, dat na het tellen in een grote oranje etui moet worden gedaan. Dit geld is bedoeld als startwisselgeld voor de volgende dag en wordt op het kasopmaak formulier weergegeven als “startgeld”. Als het muntgeld minder dan € 250,00 bedraagt, wordt het aangevuld met een aantal biljetten tot een bedrag van ongeveer € 250,00, maar nooit meer dan dat (dan blokkeert het systeem). Het overige geld boven de € 250,00 wordt geteld en ingevoerd in het kassasysteem. Dit wordt vervolgens in een kleine oranje etui gestopt. Daarnaast moeten ook de cadeaubonnen, retourbonnen en dergelijke geteld worden en worden ingevoerd in het kassasysteem. Als alles is ingevoerd, wordt het zogenaamde kasopmaak formulier uitgedraaid. Dit formulier gaat dan met het af te storten geld in het kleine oranje etui in de kluis. Het handmatig getelde bedrag afkomstig uit de kassalades zou moeten overeenkomen met het door het kassasysteem automatisch berekende bedrag.
Het opmaken van de kassa vindt plaats in het kantoor van het filiaal. Tijdens het tellen van het geld moet het kantoor gesloten zijn, mogen er geen derden op het kantoor worden toegelaten en mag de bedrijfsleider niet weglopen. Kasverschillen dienen direct te worden geconstateerd en bij (twijfel over) kasverschillen dient de bedrijfsleider direct een melding te maken bij zijn Operationeel Manager of de afdeling Fraude, Derving en Veiligheid van Blokker.
2.4.
[werknemer] is als bedrijfsleider tevens verantwoordelijk voor de bankafdracht die twee keer per week plaatsvindt. Daarvoor geldt de volgende werkwijze:
Voor de bankafdracht worden eerst de kleine oranje etuis van alle dagelijks opgemaakte kassalades uit de kluis gehaald. Vervolgens wordt de inhoud gecontroleerd aan de hand van de kasopmaak formulieren. Komt het bedrag uit het etui overeen met het totale bedrag op de kasopmaak formulieren, dan kan het geld in een daartoe bestemde bak worden gedaan. Als alle kleine oranje etuis zijn gecontroleerd en al het geld in “de bak” is verzameld, wordt het bankafdracht programma gestart en kunnen de controlegetallen die op de kasopmaak formulieren onder het kopje “controlegetal” staan in het systeem worden ingevuld. Na invoering van alle controle getallen geeft de computer aan welk
totaalbedrag er gestort moet worden. Het totaal bedrag van alle biljetten van de kasopmaken, dat inmiddels in “de bak’ zit, moet dan overeenkomen met het bedrag dat de computer aangeeft. Deze gegevens worden door de kassa automatisch doorgezet naar de afdeling Finance van Blokker. Als de bedragen overeenkomen kan het stortingsformulier van de bank (“Advies van storting bij ING”) ingevuld worden. Dit formulier gaat dan met al het geld in een seal bag (van ING) en deze wordt gesloten door middel van de sealstrip. Op de seal bag wordt de filiaal code, de transportcode en de datum geschreven. Vervolgens kan de seal bag in de kluis worden geplaatst in afwachting van het waardetransport.
Uiteindelijk worden de seal bags meegegeven aan het eerstvolgende waardetransport, dat twee keer per week (maandag en donderdag) bij het filiaal langskomt. Het waardetransport verstrekt daarbij aan degene die de seal bag overhandigt een reçu. De bankafdracht geschiedt net als het opmaken van de kassa in het kantoor van het filiaal. Tijdens de bankafdracht moet het kantoor gesloten zijn, mogen er geen derden op het kantoor worden toegelaten en mag de bedrijfsleider niet weglopen. De bankafdracht dient bovendien kort voordat het waardetransport langskomt te worden opgemaakt, zodat deze zo snel mogelijk kan worden meegegeven en niet lange tijd in de kluis blijft liggen.
2.5.
Indien [werknemer] niet aanwezig was door bijvoorbeeld vakantie of ziekte, werd de kassaopmaak geregeld door plaatsvervangers [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
2.6.
Naar aanleiding van een door Blokker geconstateerd kasverschil van € 1.705,30 op 25 oktober 2018 op kassa 6053 (een kassa in het filiaal waar [werknemer] werkzaam was) heeft Blokker [werknemer] bij brief van 19 november 2018 een officiële waarschuwing gegeven. In deze brief wordt vermeld dat tijdens een gesprek tussen [werknemer] en de heer [betrokkene 1] van de afdeling Fraude, Derving en Veiligheid op 15 november 2018 een aantal zaken aan [werknemer] is voorgelegd, zoals het teveel storten in de bankstorting, die aantonen dat er verbeterpunten zijn voor wat betreft de controle en de discipline op de geldstromen. Verder wordt er in de brief gewezen op afspraken die op 15 november 2018 zijn gemaakt waarvan Blokker verwachtte dat [werknemer] deze meteen zou opvolgen:
- -
Het kantoor gesloten houden tijdens het tellen van het geld;
- -
Nooit weglopen tijdens geldtellingen;
- -
Geen derden op kantoor toelaten;
- -
Direct kasverschillen oplossen;
- -
Bij twijfel direct melding maken bij de operationeel manager of de afdeling Fraude, Derving en Veiligheid.
2.7.
Op 11 november 2018 constateerde het systeem van Blokker een kasverschil in de bankafdracht van het filiaal waar [werknemer] werkte. Vervolgens heeft de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) namens Blokker op 22 november 2018 samen met [werknemer] de kassa’s van het filiaal opgemaakt en een bankafdracht gemaakt. De bankafdracht bevatte kasopmaken van 20, 21 en 22 november 2018 en vertegenwoordigde een waarde van € 12.190,00. [betrokkene 1] constateerde tijdens de bankafdracht een tekort van € 480,00.
2.8.
Op maandag 19 november 2018 is de bankafdracht van zondag 11 november 2018 aan het waardetransport meegegeven. [werknemer] heeft op 19 november 2018 rond 20.17 uur een bankafdracht gemaakt in het systeem. De bankafdracht vertegenwoordigt een waarde van
€ 10.710,00 bestaande uit de opbrengsten over de periode van 11 november 2018 16.38 uur tot 19 november 2018 20.17 uur. Dit bedrag is niet bij de bank aangekomen.
2.9.
Op 26 november 2018 heeft Blokker geconstateerd dat de bankafdracht van 19 november 2018 niet bij de bank van Blokker is aangekomen.
2.10.
[betrokkene 1] en de heer [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ), beiden werkzaam bij de afdeling fraude, derving & veiligheid van Blokker, hebben namens Blokker [werknemer] uitgenodigd voor een gesprek op 29 november 2018. Dit gesprek is in verband met privéomstandigheden van [werknemer] verplaatst naar 3 december 2018. Op 3 december 2018 hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 4] met [werknemer] een gesprek gevoerd. In dit gesprek is aan [werknemer] meegedeeld dat Blokker in het gesprek duidelijkheid wilde krijgen over de door [werknemer] opgemaakte bankafdracht van 19 november 2018 die niet bij de bank is aangekomen. Aan het eind van het gesprek is [werknemer] per direct door Blokker geschorst. Op 5 december 2018 heeft een volgend gesprek plaatsgevonden met [werknemer] , ditmaal op het hoofdkantoor te Amsterdam. Namens Blokker waren bij dat gesprek aanwezig mevrouw [betrokkene 5] , HR Business Partner en mevrouw [betrokkene 6] regiomanager bij Blokker. Vervolgens is [werknemer] op 5 december 2018 op staande voet ontslagen. Dit ontslag en de redenen daarvoor zijn aan [werknemer] bij brief van 7 december 2018 bevestigd. Daarnaast heeft Blokker in die brief aanspraak gemaakt op een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 BW en is [werknemer] door Blokker aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van zijn handelen, begroot op € 10.700,00.
3 Het verzoek
3.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter, na wijziging van het verzoek, primair het ontslag op staande voet te vernietigen en Blokker te veroordelen tot doorbetaling van loon en wedertewerkstelling. Daarnaast verzoekt [werknemer] Blokker te verbieden de gegevens van [werknemer] te verstrekken en te laten opnemen in het Waarschuwingsregister van de Stichting Fraude Aanpak Detailhandel. Subsidiair, voor het geval [werknemer] berust in het ontslag, dan wel het ontslag gehandhaafd blijft, verzoekt [werknemer] een billijke vergoeding van
€ 20.000,00 ten laste van Blokker aan hem toe te kennen, alsmede een transitievergoeding van € 11.385,00 en een gefixeerde schadevergoeding van € 14.438,77.
3.2.
Aan het primaire verzoek legt [werknemer] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. [werknemer] heeft zijn werkzaamheden altijd naar eer en geweten op correcte wijze verricht en weet niets van de vermissing van een bedrag van € 10.710,00. Het vertrouwen in hem is daarom ten onrechte door Blokker opgezegd. [werknemer] verzoekt daarom wedertewerkstelling en veroordeling van Blokker tot betaling van het hem toekomende loon vanaf 5 december 2018 tot de datum van rechtsgeldige beëindiging. Omdat niet is komen vast te staan dat [werknemer] frauduleus heeft gehandeld, verzoekt [werknemer] Blokker te verbieden zijn gegevens te laten registreren in het waarschuwingsregister van de Stichting Fraudeaanpak Detailhandel.
3.3.
Subsidiair, indien er redenen zijn alsnog in het ontslag te berusten, dan wel het ontslag gehandhaafd blijft, heeft [werknemer] een verzoek gedaan om hem ten laste van Blokker een billijke vergoeding toe te kennen van € 20.000,00, op grond van artikel 7:681 lid 1 BW. Volgens [werknemer] moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en het ontslag dus in strijd is met artikel 7:671 BW. [werknemer] heeft daarnaast ook een verzoek gedaan om Blokker te veroordelen een transitievergoeding van € 9.900,00 te betalen op grond van artikel 7:673 lid 1 BW. Ten slotte verzoekt [werknemer] op grond van artikel 7:672 lid 10 BW een gefixeerde schadevergoeding, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Die vergoeding bedraagt € 14.438,77.
4 Het verweer en het voorwaardelijke tegenverzoek
4.1.
Blokker verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – samengevat – dat de gedragingen die [werknemer] worden verweten, zoals verwoord in de brief van 7 december 2018, ieder afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang bezien een dringende reden voor ontslag opleveren. [werknemer] is als bedrijfsleider verantwoordelijk voor de geldstromen binnen het filiaal in de Grote Marktstraat in Den Haag, waaronder het dagelijks opmaken van de kassa’s en de bankafdracht die twee keer per week plaatsvindt. Hiervoor gelden strikte financiële procedures waarmee [werknemer] bekend wordt verondersteld. Desondanks heeft [werknemer] deze financiële procedures bij herhaling geschonden en is hij tekortgeschoten in het proces van en de controle op de geldstromen binnen het filiaal. Er zijn langere tijd tekorten in de bankafdrachten van het filiaal geconstateerd. Op 15 november 2018 is [werknemer] door [betrokkene 1] nogmaals gewezen op de financiële procedures en zijn er concrete afspraken gemaakt over de geldhandelingen die [werknemer] uit hoofde van zijn functie als bedrijfsleider moet verrichten. Ondanks die waarschuwing constateerde [betrokkene 1] tijdens de gezamenlijke bankafdracht op 22 november 2018 dat [werknemer] nog altijd handelde in strijd met de financiële procedures. Zo ontbraken kasopmaak formulieren, waarvan [werknemer] niet wist waar deze waren, en werd een tekort van € 480,00 geconstateerd. Vervolgens heeft de financiële administratie van Blokker op 26 november 2018 geconstateerd dat [werknemer] op 19 november 2018 in de computer een bankafdracht van € 10.700,00 heeft aangemaakt die nooit bij de bank is aangekomen en niet in het filiaal is aangetroffen. Bij de beoordeling van de dringende reden speelt voorts een rol dat [werknemer] als bedrijfsleider een voorbeeldfunctie heeft voor de andere medewerkers.
4.2.
In de zaak van het voorwaardelijke tegenverzoek wordt door Blokker verzocht de arbeidsovereenkomst met de werknemer voorwaardelijk te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met primair artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW en subsidiair lid g van voornoemd artikel. Het verzoek is voorwaardelijk, namelijk voor het geval de arbeidsovereenkomst blijkt niet te zijn geëindigd door het aan [werknemer] op staande voet gegeven ontslag.
4.3.
[werknemer] heeft daartegen verweer gevoerd en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Voor zover er wel grond zou zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, verzoekt [werknemer] om toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
5 De beoordeling
In de zaak van het verzoek
Primair
Ontslag op staande voet
5.1.
Het gaat in de zaak van het verzoek van [werknemer] allereerst om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
5.2.
[werknemer] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.4.
Het ontslag op staande voet moet ingevolge artikel 7:671 BW aan de volgende voorwaarden voldoen:
a. er moet sprake zijn van een dringende reden;
b. het ontslag moet onverwijld gegeven zijn;
c. de reden van het ontslag moet onverwijld worden medegedeeld aan de werknemer.
Over de voorwaarden sub b en c bestaat tussen partijen geen discussie, daaraan is voldaan. Het geschil is spitst zich toe op de dringende reden (sub a).
5.5.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling van de vraag of het door Blokker aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [werknemer] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 7 december 2018 maatgevend. Het geschil wordt afgebakend door de daarin genoemde verwijten. De dringende reden bestaat er, kort samengevat, volgens Blokker in dat het vertrouwen van Blokker in [werknemer] onherstelbaar is geschonden. Dit komt doordat ondanks het gesprek en de waarschuwing van 15 november 2018 opnieuw een verschil in de bankafdracht werd vastgesteld, naar aanleiding waarvan [betrokkene 1] op 22 november 2018 naar het filiaal is gegaan, waarna op 26 november 2018 bleek dat de bankafdracht die [werknemer] op 19 november 2018 had opgemaakt “verdwenen” was, evenals bijbehorende stukken, en [werknemer] daarvoor geen plausibele verklaring had of verantwoordelijkheid nam.
5.6.
Vast staat dat [werknemer] op 19 november 2018 een officiële waarschuwing heeft gekregen naar aanleiding van een door Blokker geconstateerd aanzienlijk kasverschil. Een plausibele verklaring voor dit kasverschil is door [werknemer] niet gegeven, zodat de kantonrechter voorbijgaat aan zijn standpunt dat deze waarschuwing onterecht is gegeven. Overigens heeft hij niet betwist dat met hem is besproken dat hij zorgvuldig moest omgaan met de controle op en discipline bij de geldstromen. In elk geval is in de brief van 19 november 2018 in duidelijke bewoordingen aan [werknemer] kenbaar gemaakt dat de controle en discipline op de geldstromen in zijn filiaal moesten verbeteren en dat bij herhaling van ontoelaatbare situaties op dat punt, consequenties kan hebben voor zijn arbeidsovereenkomst. [werknemer] was dus een gewaarschuwd man.
5.7.
Vervolgens is tijdens de gezamenlijke bankafdracht met [betrokkene 1] op 22 november 2018 geconstateerd dat er een kastekort bestond van € 480,00. Dit bedrag is weliswaar naderhand volgens [werknemer] weer boven tafel gekomen, maar een goede reden voor het ontbreken van dit bedrag toen [betrokkene 1] op het filiaal aanwezig was, is door [werknemer] niet gegeven. Volgens [werknemer] zou dat geld zijn achtergebleven in één van de kassalades, maar aangezien [werknemer] tezamen met [betrokkene 1] de kassa’s heeft opgemaakt, is het naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk dat zowel [werknemer] als [betrokkene 1] dit bedrag, bestaande uit verschillende bankbiljetten, over het hoofd hebben gezien. Bovendien laat [werknemer] onverklaard hoe het kan dat de volgens hem teruggevonden biljetten niet overeenkomen met de volgens Blokker missende biljetten (andere soorten briefjes). Daar komt nog bij dat de kasopmaak formulieren van 19 november 2018 ontbraken en [werknemer] verklaarde niet te weten waar deze waren. Voorts heeft Blokker onbestreden gesteld dat uit haar administratie blijkt dat [werknemer] in strijd met de geldende regels regelmatig een bankafdracht maakte op de dag van het waardetransport, maar deze bankafdracht niet direct - zoals wel intern is voorgeschreven - met het waardetransport van die dag meegaf.
5.8.
Vast staat verder dat [werknemer] op 19 november 2018 een bankafdracht heeft opgemaakt van € 10.700,00 en volgens hem was dat bedrag toen ook in het filiaal aanwezig. Vast staat ook dat dit bedrag niet meer in het filiaal aanwezig is, maar ook niet bij de bank van Blokker is terechtgekomen. Het geld is weg. Blokker heeft onweersproken gesteld dat [werknemer] in het gesprek met [betrokkene 1] en [betrokkene 4] van 3 december 2018 heeft verklaard dat hij op 22 november 2018 samen met [betrokkene 1] een bankafdracht/storting heeft gemaakt waar ook het door hem op 19 november 2018 getelde geld bij zat. Blokker heeft verder onbetwist gesteld dat in het gesprek op 5 december 2018 op het hoofdkantoor van Blokker aan [werknemer] is voorgerekend dat de bankafdracht van 19 november niet bij de op 22 november getelde omzet zat en dat [werknemer] hierop heeft gezegd - kort gezegd - bij zijn verklaring van 3 december 2018 te blijven. Ter comparitie heeft [werknemer] over het “verdwenen” bedrag van
€ 10.700,00 verklaard dat hij niet weet of het geld mogelijk door een collega is meegegeven aan het waardetransport op 22 november 2018, omdat hij er die ochtend niet was.
5.9.
Het waardetransport dat op 22 november 2018 zou plaatsvinden vanuit het filiaal waar [werknemer] werkte, heeft volgens Blokker niet plaatsgevonden. Uit een door Blokker overgelegde productie “C” “missing calls”, een overzicht van de waardetransporten van Blokker over het jaar 2018, dat door [werknemer] verder niet gemotiveerd is betwist, blijkt dat op 22 november 2018 geen waardetransport vanuit filiaal 426 heeft plaatsgevonden.
5.10.
Een andere verklaring voor het verdwijnen van het geld dan dat hij niet weet of het geld is meegegeven door een collega op 22 november 2018 omdat hij er die ochtend niet was, is door [werknemer] niet gegeven. Desgevraagd heeft [werknemer] verklaard dat hij op 22 november 2018 niet heeft gecontroleerd of het geld nog in de kluis lag en ook niet of er een reçu van het waardetransport van de € 10.700,00 in de administratie van het filiaal aanwezig was.
5.11.
Ter zitting zijn voorts door Blokker meegenomen camerabeelden van het kantoortje van [werknemer] bij Blokker van 19 en 21 november 2018 bekeken en besproken. Daarop is te zien dat [werknemer] een formulier (volgens [werknemer] van de bankafdracht op 19 november 2018) in een seal bag stopt en vervolgens in de kluis. Op de beelden van 21 november 2018 is te zien dat [werknemer] een seal bag uit de kluis haalt en een formulier (volgens [werknemer] van de bankafdracht van 19 november 2018) uit de seal bag haalt en in een oranje etui stopt. Dat is, zoals [werknemer] ook heeft erkend, in strijd met de geldende procedures. Een plausibele verklaring voor deze manier van handelen kon [werknemer] niet geven. Voorts is op de beelden niet te zien dat [werknemer] het formulier teruglegt in de kluis, terwijl [werknemer] ter zitting, voordat de beelden werden bekeken, uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij dat toen wel heeft gedaan. Nadat de beelden gezamenlijk ter zitting zijn bekeken is [werknemer] bij zijn stelling gebleven, maar hij heeft er geen verklaring voor gegeven hoe het kan dat deze door hem gestelde handeling niet op de film te zien is, terwijl sprake is van doorlopende beelden waarin non stop is gefilmd.
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat [werknemer] , ook na waarschuwing dat hij zich aan de financiële procedures moest houden, bij herhaling onvoldoende controle op de financiële processen binnen het filiaal heeft uitgevoerd en dat hij de voorgeschreven financiële procedures niet heeft gevolgd zonder dat hij daarvoor een plausibele verklaring of reden heeft gegeven en zonder dat daarvoor enige noodzaak vanuit het bedrijfsbelang is gebleken. Van een bedrijfsleider die de verantwoordelijkheid draagt voor de controle van de aanzienlijke geldstromen binnen het filiaal kan en mag verwacht worden dat hij deze procedures strikt naleeft, niet alleen vanwege het grote financiële belang bij een juiste bewaking van de financiën, maar ook omdat een bedrijfsleider een voorbeeldfunctie heeft ten opzichte van het overige personeel in het filiaal. Tegen die achtergrond is 1) het zelf niet opmerken en/of melden bij Blokker van het “verdwijnen” van het geld behorende bij de schriftelijke bankafdracht van € 10.700,00, 2) het geven van een wisselende verklaring over wat er met het bedrag van € 10.700,00 is/kan zijn gebeurd; 3) het niet aantoonbaar nemen van enige verantwoordelijkheid voor de wijze waarop met het op het filiaal aanwezige geld, de bijbehorende administratie en de financiële procedures wordt omgegaan, aan te merken als het op grovelijke wijze de plichten veronachtzamen die de arbeidsovereenkomst hem oplegt.
Dit levert naar het oordeel van de kantonrechter dermate ernstig plichtsverzuim op dat sprake is van een dringende reden voor ontslag.
5.13.
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek het ontslag op staande voet te vernietigen zal worden afgewezen, evenals de verzoeken tot wedertewerkstelling en doorbetaling van loon.
5.14.
Blokker heeft in verband met het verzoek van [werknemer] strekkende tot het verbieden van Blokker de gegevens van [werknemer] te verstrekken aan en te laten opnemen in het Waarschuwingsregister van de Stichting Fraude Aanpak Detailhandel gesteld dat het Waarschuwingsregister is opgezet vanuit de behoefte van de detailhandel zich te beschermen tegen het in dienst nemen of als extern medewerker inzetten van personen die zich bij één of meer andere deelnemers in de detailhandel aan fraude hebben schuldig gemaakt en om die reden zijn ontslagen. Blokker heeft er in dat verband op gewezen dat er cumulatieve voorwaarden zijn gesteld aan het opnemen van gegevens in het waarschuwingsregister (artikel 5.2 van het Protocol Stichting Fraude Aanpak Detailhandel). Deze voorwaarden houden onder meer in dat er sprake moet zijn van interne fraude, vastgesteld op basis van een deugdelijk onderzoek, en dat de interne fraude van betrokkene moet hebben geleid tot ontslag.
Uit de ontslagbrief van Blokker van 7 december 2018 blijkt niet dat [werknemer] is ontslagen op grond van “interne fraude”. Daarom zal het verzoek van [werknemer] strekkende tot het verbieden van Blokker de gegevens van [werknemer] te verstrekken aan en te laten opnemen in het Waarschuwingsregister van de Stichting Fraude Aanpak Detailhandel worden toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding om de daaraan te verbinden dwangsom te matigen tot
€ 5.000,00.
5.15.
Nu het ontslag in stand blijft, dienen de subsidiaire verzoeken van [werknemer] te worden beoordeeld.
5.16.
[werknemer] verzoekt om toekenning van de transitievergoeding. Blokker heeft dit verzoek betwist. Artikel 7:673 lid 7 BW bepaalt dat een transitievergoeding niet behoeft te worden betaald als de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Daarvan is hier sprake, zoals hiervoor is overwogen. Gesteld noch gebleken is dat het niet toekennen van een transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De door [werknemer] aangevoerde omstandigheden dat de ontslagaanzegging kwam in een zeer drukke tijd op het werk, een zeer bijzondere periode in het jaar die extra kosten met zich meebrengt en bovendien in de periode dat de echtgenote van [werknemer] hoogzwanger was, zijn onvoldoende om te kunnen leiden tot het oordeel dat er wel een transitievergoeding dient te worden toegekend, ondanks het ernstig verwijtbaar handelen van [werknemer] . Het verzoek een transitievergoeding toe te kennen wordt dan ook afgewezen.
5.17.
[werknemer] heeft zijn - door Blokker betwiste - verzoek om hem een billijke vergoeding toe te kennen onderbouwd met de stelling dat Blokker ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, nu Blokker [werknemer] ten onrechte heeft beschuldigd van ernstig verwijtbaar gedrag met alle gevolgen van dien. Hiervoor is al overwogen dat Blokker zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [werknemer] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, en dat dit handelen een dringende reden voor ontslag oplevert. Het ontslag is dan ook niet gegeven in strijd met artikel 7:671 lid 1 onder c en artikel 7:677 lid 1 BW. Het verzoek tot toewijzing van een billijke vergoeding aan [werknemer] wordt daarom afgewezen.
Gefixeerde schadevergoeding
5.18.
Ook het - door Blokker betwiste - verzoek van [werknemer] hem op grond van artikel 7:672 lid 10 BW een gefixeerde schadevergoeding toe te kennen, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, wordt afgewezen. Hij heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat bij gebreke van een dringende reden er geen grondslag is voor het ontslag op staande voet, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet stand houdt.
Voorwaardelijk tegenverzoek van Blokker
5.19.
Nu het verzoek tot vernietiging van het ontslag niet wordt toegewezen, is de voorwaarde waaronder Blokker het tegenverzoek (tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met nevenvorderingen) heeft ingediend niet vervuld. Daarom worden deze verzoeken niet beoordeeld.
5.20.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [werknemer] worden veroordeeld in de kosten van de procedure en de nakosten als hierna te vermelden. De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
6 De beslissing
in de zaak van het verzoek van [werknemer]
6.1.
verbiedt Blokker de gegevens van [werknemer] te verstrekken aan en te laten opnemen in het Waarschuwingsregister van de Stichting Fraude Aanpak Detailhandel op straffe van een dwangsom van € 5.000,00;
6.2.
veroordeelt [werknemer] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Blokker vastgesteld op € 480,00 als het aan de gemachtigde van Blokker toekomende salaris, en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt [werknemer] tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover Blokker daadwerkelijk nakosten zal maken, en voorts, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van de beschikking;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. T.F. Hesselink, kantonrechter en op 23 mei 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter