Vonnis van de kantonrechter inzake het verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker 1]
,
[verzoeker 2]
,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
en
[medeverzoeker 1]
,
[medeverzoeker 2]
,
beiden wonende te [woonplaats]
medeverzoekers.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker 1] ’, ‘ [verzoeker 2] ’, ‘ [medeverzoeker 1] ’ en ‘ [medeverzoeker 2] ’ genoemd. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [verzoekers] ’ en [medeverzoeker 1] en [medeverzoeker 2] als ‘ [medeverzoekers] ’
1 Het verloop van de procedure
1.1.
[verzoeker 1] heeft in overeenstemming met het Procesreglement Project Wijkrechter een aanmeldformulier ingediend.
1.2.
Beide partijen hebben ingestemd met een procedure onder de naam ‘De Wijkrechter’. Op die procedure is het Procesreglement Project De Wijkrechter van toepassing. De procedure wordt gevoerd bij de kantonrechter, hierna ook aangeduid als ‘de wijkrechter’.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met instemming van partijen plaatsgevonden op 11 juli 2019 in de mediationzaal van het Paleis van Justitie te Den Haag. Vooraf hebben [medeverzoekers] nog een stuk ingediend, gedateerd 4 juni 2019. Ter zitting zijn [verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [medeverzoeker 1] en [medeverzoeker 2] in persoon verschenen. Beide partijen hebben ter zitting de wederzijdse standpunten toegelicht. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben medegedeeld van hoger beroep af te zien, [medeverzoeker 1] en [medeverzoeker 2] hebben die mogelijkheid open gehouden. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden. [verzoekers] hebben ter zitting nog een foto overgelegd.
1.4.
Aan het slot van de zitting hebben partijen gesproken over een minnelijke regeling, maar deze hebben zij niet bereikt. Vervolgens is het vonnis bepaald op heden.
2 De vaststaande feiten
In deze procedure wordt van de volgende feiten uitgegaan.
2.1.
[verzoekers] wonen in een appartement op het adres [adres] te [plaats] . Daarnaast wonen [medeverzoekers] , op het adres [adres] . Het betreft twee koopwoningen.
2.2.
[medeverzoeker 2] heeft een aandoening aan haar luchtwegen.
2.3.
[medeverzoekers] hebben zich bij [verzoekers] meerdere malen beklaagd over stankoverlast. Er hebben zich verschillende incidenten voorgedaan. Een eerder ingezet mediationtraject heeft niet tot een oplossing geleid.
3 Het gezamenlijk verzoek
3.1.
Partijen hebben de wijkrechter op de voet van het bepaalde in artikel 96 Rv verzocht een oordeel te geven over de vraag of [verzoekers] zodanige (stank)overlast veroorzaken vanuit hun woning aan de [adres] te [plaats] dat zij daarmee dienen te stoppen. [medeverzoekers] hebben verzocht om [verzoekers] op straffe van een dwangsom te verbieden om de (stank)overlast te veroorzaken. [verzoekers] hebben verzocht om een verbod van [medeverzoekers] om bij hen te klagen over (stank)overlast op straffe van een dwangsom.
3.2.
Aan hun verzoek hebben partijen – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Het standpunt van [medeverzoekers]
3.3.
[medeverzoekers] stellen dat [verzoekers] (stank)overlast veroorzaken. Deze overlast wordt veroorzaakt door het verspreiden van hinderlijke geuren vanaf hun balkon, zoals door roken, het gebruik van geurkaarsen, olielampen, een terraskachel, pesticiden enzovoorts. Dat gaat ten koste van de luchtkwaliteit bij [medeverzoekers] in huis. [medeverzoeker 2] heeft last van bronchiale hyperreactiviteit, volgens de longspecialist ten gevolge van deze geuren. [medeverzoeker 2] kan daardoor vaak niet in haar huis verblijven. [medeverzoeker 1] heeft regelmatig last van bronchitis. De maatregelen die [medeverzoekers] hebben genomen, zoals het vervangen van de afzuiginstallatie, het plaatsen van fijnstoffilters in de ventilatieroosters, het vervangen van het gasfornuis door een inductiekookplaat en het plaatsen van een luchtreinigingsapparaat hebben er niet toe geleid dat de klachten van [medeverzoekers] zijn verminderd. Wat de precieze oorzaak van de geuroverlast en slechte luchtkwaliteit in het huis van [medeverzoekers] is, weten ze niet. Volgens hen wordt dit veroorzaakt door een installatie van [verzoekers] die verontreinigde lucht in hun woning blaast. Het gedrag van [verzoekers] ervaren zij als pestgedrag.
Het standpunt van [verzoekers]
3.4.
[verzoekers] betwisten dat zij (stank)overlast veroorzaken. Zij ervaren veel overlast van het voortdurende klaaggedrag van [medeverzoekers] Zij houden zoveel mogelijk rekening met [medeverzoekers] De beschuldigingen nemen in ernst toe, terwijl er geen enkel bewijs is voor het veroorzaken van enigerlei ontoelaatbare (stank)overlast dan wel vergiftiging van de woonomgeving, zoals door [medeverzoekers] gesteld.
4 De beoordeling
4.1.
[medeverzoekers] stellen dat zij hinder ondervinden van (stank)overlast door [verzoekers] De wijkrechter stelt voorop dat niet alle overlast ontoelaatbaar is. Buren dienen van elkaar een zekere mate van hinder te accepteren. Dat geldt ook wanneer iemand, vanwege ziekte, sneller hinder ervaart dan gezonde mensen. Pas wanneer sprake is van onrechtmatige hinder, dient de overlastgever maatregelen te treffen om de overlast te (doen) verminderen.
4.2.
Het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval. Daarbij moet onder meer rekening worden gehouden met de belangen van beide partijen.
4.3.
De wijkrechter stelt vast dat de balkons van beide partijen aan elkaar grenzen. Niet kan worden voorkomen dat geuren of rook zich door de lucht verspreiden en zo van het ene balkon op het andere balkon terecht kunnen komen. Het hangt daarom af van de aard, de ernst en de duur van de geur of rook of sprake is van onrechtmatige hinder.
4.4.
[medeverzoekers] hebben gesteld overlast te ondervinden van onder meer geurkaarsen, sigarettenrook, de rook van de barbecue en de geur van pesticiden die afkomstig zijn van het balkon van [verzoekers] hebben daartegenover verklaard dat zij zich niet herkennen in het door [medeverzoekers] geschetste beeld. [verzoekers] hebben verklaard dat roken of het gebruik van geurkaarsen, olielampen en de barbecue op het balkon, volgens het huishoudelijk reglement van de VVE zijn toegestaan en daarmee de daardoor verspreide geuren geen onrechtmatige hinder opleveren. Bovendien proberen zij de overlast tot een minimum te beperken. Zo hebben zij het afgelopen jaar slechts eenmaal gebarbecued en hebben zij dat ook vooraf aan [medeverzoekers] aangekondigd, zodat die daarmee rekening konden houden. Ook houden zij met het roken zoveel mogelijk rekening met [medeverzoekers] door zo min mogelijk in hun nabijheid te roken. Pesticiden gebruiken ze niet, omdat ze katten hebben die daar ziek van kunnen worden.
4.5.
Omdat de verklaringen van [verzoekers] enerzijds en [medeverzoekers] anderzijds tegenstrijdig zijn, dienen [medeverzoekers] hun stelling dat sprake is van onrechtmatige hinder te onderbouwen en zo nodig te bewijzen met objectieve, verifieerbare stukken. [medeverzoekers] hebben weliswaar foto’s in het geding gebracht, maar op basis van die foto’s blijkt niet dat sprake is van onrechtmatige hinder. Immers, het is volgens het huishoudelijk reglement toegestaan om te barbecueën en roken op de balkons, terwijl één foto van een rokende barbecue en één foto van een rokende persoon op het balkon van [verzoekers] niet aantoont dat sprake is van onrechtmatige hinder. Ook de overige foto’s leveren geen bewijs van onrechtmatige hinder, die [verzoekers] verplicht tot het nemen van maatregelen.
Bovendien, zo overweegt de wijkrechter, is roken op het balkon, barbecueën, het gebruiken van een houtkachel, olielamp of geurkaars of het spuiten van (legaal verkregen) pesticiden in beginsel niet verboden. Uit niets blijkt dat sprake is van een zodanig veelvuldig en intensief gebruik door [verzoekers] dat dit – ook wanneer rekening wordt gehouden met de gezondheidstoestand van [medeverzoekers] – onrechtmatige hinder oplevert.
4.6.
De door [medeverzoekers] gevraagde bezichtiging van hun woning kan achterwege blijven, nu [medeverzoekers] onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van onrechtmatige hinder door [medeverzoekers] Een bezichtiging van de woning, kan daar geen verandering in brengen.
4.7.
Nu [medeverzoekers] onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van onrechtmatige hinder door [verzoekers] , zal de wijkrechter het verzoek van [medeverzoekers] afwijzen.
4.8.
Het is de wijkrechter op basis van het dossier en de gang van zaken ter zitting voldoende duidelijk dat [medeverzoekers] vele uiteenlopende klachten uiten over het gedrag van [verzoekers] , terwijl zij op geen enkele wijze onderbouwen dat sprake is van onrechtmatige hinder. Alle door hen in deze zaak naar voren gebrachte klachten – geïllustreerd aan de hand van foto’s – zijn naar het oordeel van de kantonrechter ongegrond, ofwel omdat het handelen van [verzoekers] simpelweg niet als (onrechtmatige) hinder kan worden aangemerkt, dan wel omdat [medeverzoekers] onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van onrechtmatige hinder. Illustratief voor de opstelling van [medeverzoekers] is het spandoek dat zij op enig moment aan hun balkon hebben gehangen met daarop een afbeelding van een gasmasker en de tekst “HELP! Wij worden vergiftigd en uitgerookt door onze buren” met een pijl die naar de woning van [verzoekers] wijst. Dit spandoek is op verzoek van de politie verwijderd.
4.9.
Onder deze omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om het verzoek van [verzoekers] toe te wijzen en aan [medeverzoekers] een verbod op te leggen om [verzoekers] lastig te vallen met (stank)overlastklachten, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke overtreding van dit verbod.
4.10.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
5 De beslissing
De kantonrechter, rechtsprekend ex artikel 96 Rv:
5.1.
wijst het verzoek van [medeverzoekers] af;
5.2.
verbiedt [medeverzoekers] om [verzoekers] lastig te vallen met (stank)overlastklachten, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke overtreding van dit verbod;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2019.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: