Overwegingen
1. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2001 is met dagtekening 1 november 2005 aan eiseres opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat tijdig bezwaar is ingediend. Bij gebrek aan concrete gegevens gaat de rechtbank er dan ook van uit dat het bezwaar uiterlijk begin 2006 is ingediend.
2. Verweerder stelt dat met dagtekening 7 april 2008 uitspraak is gedaan op het bezwaar van eiseres. Ter onderbouwing heeft verweerder een schermprint overgelegd. Volgens verweerder kan verzending van de uitspraak op bezwaar niet meer nader worden onderbouwd.
3. Met dagtekening 23 april 2018 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Het pro-forma beroepschrift heeft dagtekening 24 december 2019 en is op 31 december 2019 door de rechtbank ontvangen.
4. Op grond van het bepaalde in artikel 6:12, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van een onredelijk laat ingediend beroep. Daartoe overweegt de rechtbank dat tussen het indienen van bezwaar en de ingebrekestelling een periode van meer dan twaalf jaar is verstreken en tussen de ingebrekestelling en het beroep een jaar en acht maanden. Wat eiseres daarvoor heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
5. Nu sprake is van een onredelijk laat ingediend beroep, is het beroep niet-ontvankelijk en behoeft de vraag of op het bezwaar tegen de aanslag is beslist geen behandeling.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op: