3.4.1
Het aangetroffen bedrag van € 6.018.600,- (eerste gedachtestreepje)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de woning waar [verdachte] verbleef een contant geldbedrag van ruim zes miljoen euro is aangetroffen. Het contant aanwezig hebben van een zodanig groot contant geldbedrag rechtvaardigt, behoudens bijzondere omstandigheden, op zichzelf reeds het vermoeden dat dit geld van misdrijf afkomstig is. [verdachte] ontkent echter dat zij wist dat het geld in de woning aanwezig was.
Wetenschap van [verdachte] van het aangetroffen geld
Bij de beoordeling van dit punt stelt de rechtbank voorop dat het op zichzelf reeds onaannemelijk is dat de eigenaar van zes miljoen euro in contanten dit bewaart in de woning van een persoon die zich niet bewust is van de aanwezigheid daarvan. Dit brengt immers risico’s mee (zoals het risico dat de bewoner de sloten vervangt, verhuist of het bed waarin het geld is verstopt verkoopt), waarvan uiterst onwaarschijnlijk is dat deze door de eigenaar van het geld zullen worden genomen.
Voorts heeft als algemene ervaringsregel te gelden dat een bewoner van een woning, behoudens contra-indicaties, kennis heeft van de goederen die zich in die woning bevinden. Dat geldt zeker voor de onderhavige woning, nu dit een appartement is op de elfde verdieping van een flatgebouw, dit een zeer overzichtelijke woning is en bovendien een woning waar anderen niet gemakkelijk ongemerkt toegang toe kunnen krijgen.
Gebleken is dat twee van de in het bed aangetroffen briefjes van € 500,00 door De Nederlandsche Bank nog op 17 oktober 2018 respectievelijk 17 december 2018 zijn gesorteerd en geregistreerd voordat deze weer in omloop zijn gebracht.8 Het kan dan ook niet anders dan dat in ieder geval dat laatste biljet na 17 december 2018 in de woning van [verdachte] terecht is gekomen.
Voorts stelt de rechtbank vast dat alle geldpakketten op dezelfde wijze waren verpakt. Het geld zat in plastic of in plastic zakjes, met daaromheen tape. Er waren verschillende kleuren tape: zwart, grijs en lichtbruin. Alle pakketten zaten in het hoofdbord van het bed in de slaapkamer. In de achterzijde van het hoofdbord waren gaten gemaakt waardoor de holle ruimte van het hoofdbord, waarin de geldpakketten lagen, toegankelijk was. De achterzijde van het hoofdbord was afgedekt met stof. Dat moest worden opengesneden om de gaten te kunnen zien.9
Op basis van deze uiterlijke verschijningsvorm en de moeite en tijd die ermee gemoeid moet zijn geweest de pakketten in het bed te verstoppen, gaat de rechtbank ervan uit dat alle geldpakketten tegelijkertijd – en dus na 17 december 2018 – in het bed zijn verstopt.
Blijkens een aangetroffen huurovereenkomst, huurde [verdachte] met ingang van 1 september 2017 de woning aan [adres 2] .10 [verdachte] heeft ten tijde van de doorzoeking verklaard dat ze alleen in de woning woont.11 [verdachte] stond niet ingeschreven op [adres 2] , maar betaalde wel sinds 1 april 2018 de water- en energierekeningen voor dit adres.12 Niet duidelijk is geworden door wie en op welke wijze huur is betaald voor deze woning.
Uit de gegevens van het telefoonnummer ( [telefoonnummer] ) dat op naam stond van [verdachte] kan worden opgemaakt dat zij vanaf 7 september 2018 tot en met 5 maart 2019 vrijwel dagelijks aanwezig was op [adres 2] .13 Uit camerabeelden blijkt dat [verdachte] in de periode van 11 februari 2019 tot en met 4 maart 2019 elke dag in de woning aan [adres 2] aanwezig was en daar ook (nagenoeg) elke nacht verbleef. Voorts blijkt uit de beelden dat [verdachte] gedurende de periode van 11 februari 2019 tot en met 4 maart 2019 altijd in de woning aanwezig was als er derden in de woning kwamen.14
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat op het moment dat het geld in het bed van [verdachte] is verstopt, in ieder geval dus op een tijdstip na 17 december 2018, zij de enige bewoner was van [adres 2] . Voorts is niet gebleken dat er in de laatste maand van de periode tussen 17 december 2018 en de ontdekking van het geld andere personen in haar woning zijn geweest zonder dat [verdachte] daar bij aanwezig was. [verdachte] heeft ook niet verklaard dat zij gemerkt heeft dat in de periode na 17 december 2018 anderen zonder haar weten in haar woning zijn geweest. De enige keer dat zij zegt dat zoiets heeft plaatsgevonden, is in augustus 2018 geweest, maar dat ligt vóór de periode waarop het geld naar het oordeel van de rechtbank in het bed is verstopt.
De raadsman van [verdachte] heeft nog gewezen op de mogelijkheid dat iemand buiten het zicht van de camera’s via een andere toegangsdeur en het trappenhuis met het geld naar de woning is gegaan en het daar heeft verstopt. Aan de raadsman kan worden toegegeven dat dit theoretisch inderdaad mogelijk is, maar dat maakt nog niet waarschijnlijk dat het zo gegaan is. Dit veronderstelt namelijk dat iemand met tassen vol geld stiekem achter een flatbewoner aan naar binnen loopt, weet hoe je buiten het zicht van de camera naar de woning van [verdachte] kan komen en ook weet dat [verdachte] niet thuis is en – gelet op de tijd die met het verstoppen gemoeid moet zijn geweest – ook voorlopig niet thuis zal komen. De rechtbank acht dit alternatieve scenario dan ook hoogst onwaarschijnlijk.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat zij van niks wist niet geloofwaardig, zodat de rechtbank er gelet op de hierboven genoemde algemene ervaringsregel, van uit gaat dat [verdachte] wel wetenschap heeft gehad van het aanwezig zijn van genoemd geldbedrag in haar bed.
De door de raadsman in zijn pleitnota genoemde acht feiten en omstandigheden waaruit het tegendeel zou moeten blijken, overtuigen de rechtbank allerminst en leiden dan ook niet tot een ander oordeel. De rechtbank wil daar enkel over opmerken dat het feit dat geen DNA van [verdachte] op één van de geldpakketten is aangetroffen, niks zegt over de wetenschap van [verdachte] dat die pakketten er waren. Het is immers zeer wel denkbaar dat zij de geldpakketten niet zelf heeft ingepakt of in het bed heeft verstopt. Ook het feit dat het geld pas met de grootste mogelijke moeite door een geldhond is gevonden, zegt niks over de wetenschap die [verdachte] reeds vanaf de aanvang van de aanwezigheid van het geld in haar woning heeft gehad. Het zou hooguit betekenis kunnen hebben bij de beantwoording van de vraag of [verdachte] had kunnen weten of vermoeden dat het geld in haar woning aanwezig was in het scenario dat het geld door een ander zonder medeweten van [verdachte] aldaar is verstopt. Zoals reeds overwogen, acht de rechtbank dat scenario echter niet aannemelijk.
De overtuiging van de rechtbank dat [verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van het geld in haar woning wordt versterkt door de volgende feiten en omstandigheden, die erop wijzen dat zij over (meer) geldbedragen beschikte die, gelet op haar iCOV gegevens, niet te verklaren zijn en dat zij zich leende voor dubieuze praktijken. De rechtbank wijst op het volgende:
[verdachte] heeft in de periode van 2 januari 2012 tot en met 23 april 2019 in totaal € 60.125,- contant op haar bankrekeningen gestort, het grootste deel (€ 57.755,-) in de periode van september 2015 tot en met augustus 2018. Er is geen verklaring voor het aanzienlijke bedrag aan contante stortingen. Uit de bankmutaties blijkt verder dat [verdachte] regelmatig betalingen deed voor [medeverdachte] . Zij heeft twee voertuigen voor hem op naam gehad en betaalde hiervoor de kosten. Zij betaalde huur voor een pand waarvan [medeverdachte] heeft verklaard dat hij dit huurde [adres 4] , waarbij [verdachte] ook als huurder op de huurovereenkomst stond vermeld) en zij betaalde € 4.000,- aan de opa van het kind van [medeverdachte] .15
Uit administratieve bescheiden die zijn aangetroffen en inbeslaggenomen in [adres 2] , blijkt dat [verdachte] veel grote uitgaven heeft gedaan in de periode van augustus 2017 tot en met januari 2018 voor reizen, persoonlijke verzorging en investeringen. In een in haar woning aangetroffen kasboek staat onder andere een uitgave van € 15.000,- voor “ [naam 2] ” en “6.500 euro investering lief”.16
Op 27 februari 2017 heeft [verdachte] een Mercedes ( [kenteken 4] ) contant aangeschaft voor een bedrag van € 20.950,- en op haar naam gezet.17 [verdachte] heeft verklaard dat ze dit voor [medeverdachte] heeft gedaan.18
Op 28 februari 2017 is een Mercedes ( [kenteken 5] ) voor € 9.450,- contant gekocht en op naam gezet van de moeder van [verdachte] , die niet over een rijbewijs beschikt. [verdachte] is als bestuurder van deze Mercedes gezien op 23 januari 2019 en de sleutel van deze auto is in [adres 2] gevonden.19
Op het nachtkastje naast het bed van [verdachte] op [adres 2] is een PGP-telefoon aangetroffen, die zeer waarschijnlijk in gebruik is geweest bij [verdachte] .20 Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dergelijke telefoons voornamelijk in het criminele milieu worden gebruikt.
In de woning aan [adres 5] , waar [medeverdachte] is aangetroffen en aangehouden, is een prepaid currency card aangetroffen op naam van [verdachte] die vermoedelijk in gebruik was bij [medeverdachte] .21
In de woning aan [adres 2] zijn verschillende stukken en correspondentie van augustus 2018 tussen [verdachte] en ene [naam 1] gevonden over de aanschaf van onroerend goed in Spanje. Het zou gaan om een villa van € 600.000,- en een appartement van € 300.000,-.22
[verdachte] heeft over de meeste van deze feiten en omstandigheden geen verklaring willen afleggen. Dat is uiteraard haar goed recht, maar het versterkt wel het totaalbeeld dat de rechtbank van [verdachte] uit het dossier en de bewijsmiddelen heeft gekregen en sterkt de rechtbank, zoals gezegd, in haar overtuiging dat [verdachte] wel degelijk wetenschap had van het geldbedrag in het hoofdeinde van haar bed.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] op de hoogte is geweest van het aangetroffen geldbedrag in haar bed en - gezien de feitelijke situatie dat zij hoofdbewoonster was van de woning en daar ook vaak alleen verbleef - ook de beschikkingsmacht over dit geld heeft gehad.
Wetenschap van en beschikkingsmacht over het aangetroffen geld van [medeverdachte]
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat ook [medeverdachte] in verband kan worden gebracht met de woning aan [adres 2] en met [verdachte] . Er zijn sterke aanwijzingen dat [medeverdachte] en [verdachte] een affectieve relatie hebben (gehad). Zo blijkt uit de camerabeelden dat [medeverdachte] in de periode van 11 februari 2019 tot en met 5 maart 2019 in ieder geval zeven keer in of voor de woning aan de [adres 2] is geweest en er ten minste één keer heeft overnacht. Op al deze momenten was [verdachte] reeds in de woning aanwezig.23 In de aangetroffen agenda van [verdachte] staat op de datum [datum] "Lief jarig" vermeldt; [medeverdachte] is geboren op [datum] 1960.24 In een aangetroffen telefoon van [verdachte] blijkt uit veel chats tussen [verdachte] en [medeverdachte] dat ze elkaar aanspreken met "schat", "lief”, "lieffie", “pop” en “schatje” en wordt vaak de emoticon "kus" gebruikt. Ze spreken ook af, zowel bij hem als bij haar en een enkele keer in een hotel. [verdachte] houdt [medeverdachte] op de hoogte van al haar doen en laten.25
Ook is in [adres 2] een telefoon aangetroffen die zeer waarschijnlijk in gebruik is geweest bij [medeverdachte] .26 Daarnaast zijn op verschillende plekken in [adres 2] (waaronder het washok/de kast en onder het logeerbed) veel administratieve bescheiden van [medeverdachte] aangetroffen. Zo is onder andere een belastingaanslag op naam van [bedrijfsnaam] voor de woningen [adres 6] , [adres 2] en [adres 6] aangetroffen. Het adres [adres 2] is met de hand onderstreept. Op het tweede blad van de aanslag zijn de bij [adres 2] vermelde aanslagbedragen onder elkaar geschreven en opgeteld (tot een bedrag van € 563,88).27 Ook is een handgeschreven notitie aangetroffen met de adressen “ [adres 5] , [adres 2] en [adres 3] ” met bijbehorende huurbedragen erop.28 In het vonnis inzake [medeverdachte] van heden heeft de rechtbank bewezenverklaard dat [medeverdachte] voor de woningen aan de [adres 5] en de [adres 3] de huur heeft betaald en zich aan het witwassen van contante bedragen waarmee hij de huurbetalingen van deze woningen heeft gedaan heeft schuldig gemaakt. Bedoelde notitie vormt een aanwijzing dat [medeverdachte] ook verantwoordelijk was voor de huurbetaling van [adres 2] en, in combinatie met de aangetroffen belastingaanslag, voor de betaling van de belastingaanslag voor [adres 2]
Ten slotte is op de rugzijde van de tape van de verpakking van één van de geldpakketten een vingerafdruk van [medeverdachte] aangetroffen. Deze vingerafdruk wijst er naar het oordeel van de rechtbank zonder meer op dat [medeverdachte] betrokken is geweest bij het inpakken van ten minste één van de geldpakketten. Het alternatieve scenario, dat hij de tape mogelijk heeft aangeraakt in een bouwmarkt of ergens anders, acht de rechtbank niet aannemelijk, te meer niet nu tape in een bouwmarkt in een verpakking zal zitten en er dus geen vingerafdruk op de tape kan worden achtergelaten. De verdachte heeft zich verder op zijn zwijgrecht beroepen en dus geen andere verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op de tape.
De overtuiging van de rechtbank dat ook [medeverdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van het geld in de woning en ook de beschikkingsmacht daarover had, wordt nog verder versterkt door de volgende feiten en omstandigheden die erop wijzen dat [medeverdachte] over (meer) onverklaarbare geldbedragen beschikte, dan wel zich inliet met dubieuze praktijken. De rechtbank wijst op het volgende:
De reeds hiervoor bij [verdachte] weergegeven financiële verwevenheid tussen [verdachte] en [medeverdachte] , waarbij [verdachte] tevens auto’s van [medeverdachte] , een prepaid currency card en een huurovereenkomst voor de [adres 4] voor [medeverdachte] op haar naam had gezet en betalingen voor hem deed.
- -
[medeverdachte] heeft voor ten minste drie andere woningen de huurbetalingen gedaan en daarmee geld witgewassen (zie vonnis [medeverdachte] ).
- -
[medeverdachte] heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van een Rolex horloge, geldbedragen uit een fictief dienstverband en huurbetalingen voor een Porsche Macan (zie vonnis [medeverdachte] ).
- -
[medeverdachte] is aangehouden in de woning aan [adres 5] . In die woning zijn sleutels van zeven verschillende auto’s gevonden, allemaal op naam van iemand anders dan [medeverdachte] .29
In [adres 5] zijn twee PGP-telefoons aangetroffen, waarvan er één op het nachtkastje naast het bed van [medeverdachte] lag en aan stond.30 Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dergelijke telefoons voornamelijk in het criminele milieu worden gebruikt.
Tussen de administratieve bescheiden van [medeverdachte] die zijn aangetroffen op [adres 2] zaten diverse aantekeningen die zeer waarschijnlijk zien op de groothandel in verdovende middelen (bijvoorbeeld berekeningen waarvan het sterke vermoeden bestaat dat daaruit naar voren komt dat op enig moment voor een bedrag van € 3.257.000,- aan cocaïne voorhanden is geweest dan wel verkocht is).31 Op de aantekeningen komen ook de getallen 23.000 en 24.000 voor, die zouden kunnen duiden op de kiloprijs voor cocaïne. Verder worden de kleuren zwart, grijs en koper vermeld. In dit verband merkt de rechtbank op dat de 32 geldpakketten gewikkeld waren in zwarte tape, grijze tape en in koperkleurige, lichtbruine tape.32
De rechtbank concludeert op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, dat [medeverdachte] een (al dan niet affectieve) relatie met [verdachte] had, geregeld op [adres 2] aanwezig was en daar ook persoonlijke eigendommen had liggen, financiële betrokkenheid had bij [adres 2] en ook met [verdachte] een financiële verwevenheid had, waarbij [verdachte] bereid bleek om [medeverdachte] bij een deel van zijn financiële handel en wandel te ondersteunen. Nu voorts een vingerafdruk van [medeverdachte] op één van de geldpakketten is aangetroffen, gevoegd bij de overige genoemde bevindingen, acht de rechtbank bewezen dat ook [medeverdachte] wist van het op [adres 2] aangetroffen geldbedrag en dat hij daar beschikkingsmacht over had.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het geldbedrag van zes miljoen euro en een concreet aan te duiden misdrijf. Niettemin kan bewezen worden geacht dat dit geldbedrag ’uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van een verdachte worden verlangd dat deze een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het betreffende geldbedrag een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Gelet op de hoogte van het aangetroffen bedrag, de omstandigheid dat het om contant geld gaat, het aantreffen van veel coupures van € 500,00, de wijze waarop het geld was verpakt en de plaats waar het geld was opgeborgen, bezien tegen de achtergrond van de minimale legale inkomsten van [verdachte] en [medeverdachte] en het ontbreken van spaargelden op beider bankrekeningen, is de rechtbank van oordeel dat zonder meer het vermoeden gerechtvaardigd is dat het geld een illegale herkomst heeft. Daarom mag van [verdachte] en [medeverdachte] worden verlangd dat zij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geven voor de herkomst van het geld.
Nu [verdachte] en [medeverdachte] geen enkele verklaring hebben gegeven voor de herkomst van het geld, was er voor het Openbaar Ministerie ook geen reden tot het verrichten van nader onderzoek. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 6.018.600,- – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat [verdachte] en [medeverdachte] hiervan wetenschap hebben gehad. De rechtbank acht dan ook bewezen dat zij zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan het witwassen van dit geldbedrag.