RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres,
wettelijk vertegenwoordigd door [wettelijk vertegenwoordiger] ,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. J.J. van Ewijk),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. V. Ilic).
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eiseres ingediende aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 24 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder is verschenen [wettelijk vertegenwoordiger] , de vader van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. Eiseres krijgt geen gelijk. De rechtbank geeft hiervoor de volgende uitleg.
2. Eiseres is in Nederland geboren en heeft hier altijd gewoond. De moeder van eiseres heeft de Servische nationaliteit. De vader van eiseres is genaturaliseerd tot Nederlander. Omdat eiseres is geboren vóór de naturalisatie van haar vader heeft zij niet de Nederlandse nationaliteit. Haar later geboren zusje en broertje hebben wel de Nederlandse nationaliteit. De moeder van eiseres heeft rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 20 van het VWEU1 (afgeleid verblijfsrecht).
3. De aanvraag is afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan één van de voorwaarden die gelden bij de toetsing aan het EU-recht. Deze voorwaarden staan in artikel 7 van de Richtlijn 2004/38/EG2 en in paragraaf B10/2.2 van de Vc3. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarde dat zij samen met haar ouders ten minste drie maanden in een ander land binnen de EU heeft verbleven. Zij heeft daarom geen verblijfsrecht in Nederland op grond van artikel 21 van het VWEU4.
4. Eiseres heeft op zich erkend dat zij niet voldoet aan alle voorwaarden van paragraaf B10/2.2 van de Vc, maar vindt dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van het arrest Chavez-Vilchez5. Als zij Nederland moet verlaten, dan moet haar moeder mee omdat eiseres zorgafhankelijk is van haar moeder. In dat geval zijn haar zusje en broertje, die eveneens zorgafhankelijk zijn van hun moeder, ook gedwongen het grondgebied van de EU te verlaten. Dat is in strijd met hún rechten als EU-burgers. Om die reden heeft eiseres een verblijfsrecht dat is afgeleid van haar zusje en broertje.
5. De rechtbank oordeelt dat het arrest Chavez-Vilchez niet van toepassing is op eiseres. Dit arrest gaat namelijk over de situatie dat een kind, dat zelf een EU-burger is, de EU zou moeten verlaten omdat aan de ouder van wie dat kind afhankelijk is, geen verblijfsrecht wordt toegekend. De situatie van eiseres is hiermee niet te vergelijken. Eiseres is namelijk géén minderjarige EU-burger. Het arrest Chavez-Vilchez heeft betrekking op een zeer uitzonderlijke situatie en de rechtbank ziet geen ruimte om dit nog verder op te rekken door op basis van het EU-burgerschap van het zusje en broertje van eiseres een afgeleid verblijfsrecht toe te kennen aan eiseres als minderjarige niet EU-burger. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiseres misschien wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, maar dat zij daarvoor een aparte aanvraag moet indienen. Dat kan dus niet beoordeeld worden in deze procedure. Het is inderdaad vervelend voor eiseres en haar ouders dat zij nu weer een aanvraag moeten indienen, maar dat is nu eenmaal zo. De reden hiervoor is dat bij een aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM andere regels gelden.
6. Omdat het beroep ongegrond is, worden de proceskosten niet vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van J.D. Koteris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op: