1.
Eiser heeft op 28 juni 2017 op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van informatie over de opbouw van de legeskosten van een verblijfsvergunning ‘voortgezet verblijf’.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers verzoek om openbaarmaking afgewezen, omdat de door eiser verzochte informatie reeds openbaar is. Bij het besluit is een kopie van deze informatie, een brief aan de Tweede Kamer van de toenmalige minister voor Immigratie en Asiel van 27 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 30573, 73, p. 1-7) aan eiser verstrekt.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Aan dit verzoek heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers verzoek buiten de reikwijdte van de Wob valt, aangezien de informatie waar eiser om heeft verzocht reeds openbaar is. Voorts zijn bij verweerder geen documenten aangetroffen die onder de reikwijdte van eisers Wob-verzoek vallen. Bij het bestreden besluit is, om eiser ter wille te zijn, een brief aan de Tweede Kamer van de toenmalige minister voor Immigratie en Asiel van 29 maart 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 30573, 138, p.1-4), als bijlage, toegevoegd. Ook deze brief is al openbaar.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep aan dat met de bij het besluit op bezwaar verstrekte Kamerbrief van 29 maart 2018 nog immer onvoldoende inzichtelijk is hoe het legesbedrag is gerelateerd aan de behandeling van een aanvraag voor ‘voortgezet verblijf’ en hoe de kostprijs is opgebouwd. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:314, rechtsoverweging 5.3.) volgt dat documenten die naar hun aard openbaar zijn niet nogmaals openbaar gemaakt kunnen worden. Dit geldt ook voor kamerstukken.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt verder dat het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van
het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder het
bestuursorgaan berust (Afdeling, 21 december 2016, ECLI: NL: RVS: 2016:3429).
Niet is gebleken dat er bij verweerder documenten zijn aangetroffen die wel onder de
reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Ook na de zoekslag die is uitgevoerd door verweerder in het kader van de heroverweging in bezwaar zijn deze niet aangetroffen.
Eiser heeft met de enkele stelling dat de Kamerbrief van 29 maart 2018 zijns inziens ‘onvoldoende inzichtelijk’ is, niet aannemelijk gemaakt dat er toch documenten bestaan die onder de reikwijdte van zijn verzoek vallen. Daarbij is van belang dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2716, volgt dat vragen om antwoorden, uitleg, verklaringen of standpunten, zoals in het onderhavige geval, niet als Wob-verzoek kunnen worden aangemerkt.
6. In hetgeen eiser voor het overige heeft betoogd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.