Procesverloop
Verweerder heeft op 20 december 2019 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1996.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 14 februari 2020 in de zaak NL20.3080 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4.1.
Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat al het vliegverkeer naar Marokko is stilgelegd vanwege het coronavirus. Het valt niet te verwachten dat deze omstandigheden binnen een redelijke termijn zullen verbeteren. Daarnaast heeft eiser nog steeds geen laissez-passer gekregen, terwijl de aanvraag voor een laissez-passer al anderhalf jaar geleden is ingediend.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de stillegging van het vliegverkeer een tijdelijke belemmering is, die niet meebrengt dat het zicht op uitzetting naar Marokko nu ontbreekt. Weliswaar is gelet op de ontwikkelingen rond het coronavirus aannemelijk dat deze situatie nog enige tijd zal duren, maar niet gezegd kan worden dat nu al duidelijk is dat deze duur zo lang zal zijn, dat op dit moment al kan worden geconcludeerd dat uitzetting niet op redelijke termijn zal kunnen plaatsvinden. De rechtbank voegt hier aan toe dat gelet op de elkaar snel opvolgende gebeurtenissen en maatregelen niet is uitgesloten dat een situatie zal ontstaan waarin hier anders over moet worden geoordeeld. Dit is echter nu nog niet aan de orde.
4.3.
Ook de omstandigheid dat de Marokkaanse autoriteiten eiser na anderhalf jaar nog geen laissez-passer hebben verstrekt, maakt niet dat er geen zicht op uitzetting is. Zoals de rechtbank in de uitspraak op eisers eerste bewaringsberoep1al heeft overwogen, heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, in de uitspraak van 10 december 20192op basis van de antwoorden op concrete vragen aan verweerder geconcludeerd dat bij actieve en volledige medewerking van de vreemdeling zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. Daarbij is van belang dat uit verweerders informatie volgt dat in het recente verleden laissez-passers zijn afgegeven aan vreemdelingen die bij hun presentatie aan de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven vrijwillig te willen terugkeren.
5.1.
Eiser voert daarnaast aan dat verweerder onvoldoende zorgvuldig handelt door het verslag van de presentatie van eiser bij het Marokkaanse consulaat op 12 maart 2020 niet bij de rechtbank in te dienen. Verweerder schendt hiermee het beginsel van equality of arms. De rechtbank kan door het ontbreken van het presentatieverslag volgens eiser niet controleren of verweerder voldoende voortvarend handelt en of eiser zijn volledige medewerking verleent aan het proces van terugkeer. Daarnaast maakt verweerder het eiser onmogelijk om zelf aan zijn vertrek te werken, omdat in het verslag mogelijk de namen van de consulaatmedewerkers staan vermeld met wie eiser bij zijn presentatie heeft gesproken en met wie hij contact op zou kunnen nemen om zijn laissez-passeraanvraag te bespoedigen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van het verslag van de presentatie bij de Marokkaanse autoriteiten niet maakt dat de rechtbank onvoldoende is voorgelicht. Uit het voortgangsrapport (M120) van 16 maart 2020 blijkt dat eiser op 12 maart 2020 in persoon bij de Marokkaanse autoriteiten is gepresenteerd en dat de aanvraag in behandeling is. Daarnaast blijkt uit het voortgangsrapport dat verweerder sinds de indiening van de laissez‑passeraanvraag iedere twee à drie weken schriftelijk bij de Marokkaanse autoriteiten rappelleert en dat verweerder sinds eisers inbewaringstelling vier vertrekgesprekken met hem heeft gevoerd. De rechtbank is hiermee van voldoende informatie voorzien om te kunnen concluderen dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt.
5.3.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat hij het verslag van de presentatie nodig heeft om zelf aan zijn vertrek te kunnen werken. Ook zonder de namen te kennen van de consulaatmedewerkers waar hij mee heeft gesproken, kan hij contact opnemen met het Marokkaanse consulaat om de afgifte van een laissez-passer te bespoedigen. Overigens heeft eiser tijdens het laatste vertrekgesprek op 20 februari 2020 verklaard dat hij niet naar Marokko wil terugkeren. Aangezien eiser niet in zijn belangen is geschaad door het ontbreken van het verslag van de presentatie, is er ook geen sprake van dat het beginsel van equality of arms is geschonden.
6.1.
In het kader van de belangenafweging voert eiser aan dat het onredelijk is om van een vreemdeling te verwachten dat hij onder de huidige omstandigheden terugkeert naar zijn land van herkomst, omdat het reizen wordt belemmerd door alle maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus. Ook wijst eiser op de omstandigheden in de detentiecentra als gevolg van alle maatregelen tegen corona. Uit de brief van Amnesty International van 18 maart 2020 blijkt dat het dagprogramma in de detentiecentra wordt aangepast en dat de gedetineerden geen bezoek meer mogen ontvangen. Eiser betoogt dat de Nederlandse autoriteiten het voorbeeld van de Britse autoriteiten zouden moeten volgen en een groot deel van de vreemdelingen uit vreemdelingenbewaring zouden moeten vrijlaten vanwege de verspreiding van het coronavirus.
6.2.
Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Zoals eerder al overwogen wordt de stillegging van het vliegverkeer gezien als een tijdelijke belemmering voor de uitzetting. Daarnaast begrijpt de rechtbank dat de omstandigheden voor vreemdelingen in detentiecentra onprettiger worden als gevolg van de maatregelen om het coronavirus te bestrijden, maar dat is op dit moment onvoldoende om de belangenafweging in het voordeel van eiser te doen uitvallen. Hoe zorgwekkend de verspreiding van het coronavirus op dit moment ook is, het is niet gebleken dat het detentiecentrum waar eiser verblijft onvoldoende voorzorgsmaatregelen treft om de vreemdelingen te beschermen. Er is vooralsnog geen reden om aan te nemen dat de verspreiding van het coronavirus onaanvaardbare gevolgen heeft voor vreemdelingen die zich in vreemdelingenbewaring bevinden. Eiser heeft verder geen bijzondere of klemmende individuele omstandigheden naar voren gebracht die maken dat de voortduring van de bewaring disproportioneel moet worden geacht. Wat eiser aanvoert is daarom onvoldoende om tot de conclusie te leiden dat aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling meer gewicht toekomt dan aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel.
6.3.
Voor zover het betoog van eiser over het dagprogramma in het detentiecentrum en de mogelijkheden om bezoek te ontvangen moet worden opgevat als een klacht over de toepassing van het regime binnen het detentiecentrum, overweegt de rechtbank dat voor dergelijke klachten een andere rechtsgang openstaat. De rechtbank verwijst daarbij naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State3waarin ook is overwogen dat een klacht over de toepassing van het regime niet kan leiden tot gegrondbevinding van het beroep.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.