Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2019 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met instemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
1. Eiser is in 1998 met een eenmanszaak gestart. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het verrichten van taxaties en het bemiddelen bij transacties in onroerend goed.
2. Voor het jaar 2017 heeft eiser aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.861. Daarbij is een verlies uit onderneming aangegeven van € 10.486.
3. Verweerder is in september 2018 bij eiser een boekenonderzoek gestart teneinde, onder meer, de juistheid van de ingediende aangifte IB/PVV over het jaar 2017 te onderzoeken. In het controlerapport van het boekenonderzoek is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“ 2.2 Bedrijfsactiviteiten
De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het bemiddelen bij aankopen en verkopen van onroerende zaken en het taxeren van onroerende zaken.
(…)
4.1
Bron van inkomen
(…)
Vanaf het jaar 2010 zijn de volgende bedragen bekend;
JaarOmzetKostenResultaat
2010 € 10.781 € 22.388 € -11.607
2011 € 29.715 € 31.451 € -1.736
2012 € 31.362 € 28.573 € 2.789
2013 € 8.815 € 19.328 € -10.513
2014 € 6.394 € 11.841 € -5.447
2015 € 21.360 € 22.518 € -1.158
2016 € 10.807 € 14.530 € -3.723
2017 € 3.106 € 9.600 € -6.494
(…)
De hoogste kosten zijn onder andere verzekerings-, en contributiekosten. Deze zijn als zakelijk aan te merken. Gelet op de behaalde omzet en de gemaakte kosten valt niet meer redelijkerwijs te verwachten dat de activiteiten zoals omschreven in punt 2.2 in de toekomst een positief financieel resultaat zullen opleveren. Daarom merk ik deze activiteiten vanaf
1 januari 2017 niet meer aan als bron van inkomen.
(…)
5.3
Inkomen uit werk en woning (box 1)
2014 201520162017
Aangegeven inkomen uit (…) (…) (…) € 23.861
werk en woning (Box 1)
Correctie punt 4.1 (…) (…) (…) € 10.486
(…)
Gecorrigeerd inkomen uit (…) (…) (…) € 34.347
Werk en woning (Box 1)”
4. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.347. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 188.
5. In geschil is of de aanslag naar een juist bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de eenmanszaak van eiser in 2017 een bron van inkomen vormde. Meer specifiek is in geschil of eiser in 2017 (objectief bezien) redelijkerwijs mocht verwachten dat met de eenmanszaak een voordeel kon worden behaald.
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Volgens eiser bestond in 2017 een objectieve voordeelsverwachting. De eenmanszaak vormde een bron van inkomen zodat het aangegeven verlies uit onderneming ten onrechte niet in aanmerking is genomen, aldus eiser.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
8. Voor de beantwoording van de vraag of een voordeel redelijkerwijs is te verwachten, dient te worden onderzocht of de desbetreffende activiteiten voorzienbaar blijvend verliesgevend zijn, dan wel dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij de desbetreffende persoon (in de toekomst) positieve zuivere opbrengsten zullen opleveren. De vraag of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen ook licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (vgl. HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707).
9. Nu eiser een aftrek (verlies) claimt uit hoofde van de eenmanszaak, rust op hem de bewijslast aannemelijk te maken dat in 2017 (objectief bezien) redelijkerwijs viel te verwachten dat met de activiteiten van de eenmanszaak een voordeel kon worden behaald. Eiser heeft in dat verband aangevoerd dat hij bezig is met relatieopbouw met vermogende Aziaten die willen investeren in Nederlands vastgoed, dat hij een samenwerking is aangegaan met een bevriende hypotheekadviseur waaruit opdrachten voortvloeien en dat hij in gesprek is met een bedrijf in [plaats] .
10. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er daarmee niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in 2017 een objectieve voordeelsverwachting bestond. Eiser heeft noch de gestelde relatieopbouw met vermogende Aziaten noch zijn contacten met de niet nader aangeduide hypotheekadviseur of het genoemde bedrijf in [plaats] op enigerlei wijze onderbouwd zodat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat hieruit in 2017 voordeel te verwachten was. Dat eiser over de afspraken die in het kader van zijn samenwerking met de vermogende Aziaten zijn gemaakt alsmede over de identiteit van deze personen geen mededelingen kan doen, omdat hij, naar hij heeft gesteld, gebonden is aan een geheimhoudingsovereenkomst (non-disclosure-agreement), dient voor zijn rekening en risico te komen.
11. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 niet naar een te hoog bedrag opgelegd en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.