RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2021 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. E.M.P. Compier),
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).
Procesverloop
In het besluit van 23 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) afgewezen.
In het besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2021 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres exploiteert een restaurant dat op 1 maart 2020 is geopend. Eiseres heeft op 11 december 2020 een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres de aanvraag te laat heeft ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de aanvraag uiterlijk op 5 juni 2020 had moeten worden ingediend. Eiseres heeft haar aanvraag na deze datum ingediend. Er is geen mogelijkheid om van deze uiterlijke datum af te wijken, nu in de NOW-1 geen hardheidsclausule is opgenomen. De NOW heeft daarnaast niet als doel om een alomvattende regeling te bieden om alle bedrijven te redden. Dat de NOW-1 voor sommige werkgevers nadelig kan uitpakken doordat zij geen voorschot kunnen ontvangen, leidt niet tot strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of met een algemeen rechtsbeginsel, aldus verweerder.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij heeft tijdig geprobeerd een aanvraag in te dienen, maar kon de aanvraag niet afronden omdat haar omzet over de referentieperiode € 0,- bedroeg. Eiseres heeft hierna op 9 april 2020 schriftelijk contact gezocht met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Na 5 juni 2020 heeft eiseres antwoord ontvangen dat zij niet in aanmerking kwam voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-1. Eiseres kon geen bezwaar indienen tegen deze afwijzing, waarna zij verweerder op 11 december 2020 heeft verzocht om tegemoetkoming met toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van de NOW-1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij met de brief van 9 april 2020 tijdig een aanvraag heeft ingediend. Zij wordt in tegenstelling tot andere ondernemingen benadeeld door weigering van de tegemoetkoming. Eiseres doet een beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en acht de afwijzing in strijd met het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Indien het bestreden besluit in stand blijft, dient de overheid de schade middels nadeelcompensatie te compenseren, aldus eiseres.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de NOW-1 wordt de subsidieverlening onverminderd artikel 4:35, eerste en tweede lid, van de Awb geweigerd, indien of voor zover:
-
niet of onvoldoende aannemelijk is dat de omzetdaling van de betreffende werkgever ten minste 20% zal zijn;
-
het rekeningnummer dat bij de aanvraag is opgegeven niet correspondeert met het in de aanvraag opgegeven loonheffingennummer en de daaraan verbonden rekeninggegevens;
-
geen loongegevens beschikbaar zijn in de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, over de aangiftetijdvakken, bedoeld in artikel 10, tweede tot en met vierde lid en artikel 7, zevende lid; of
-
e aanvraag anderszins niet voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.
4.2.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de NOW-1 dient de werkgever een subsidieaanvraag in door middel van een door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister) beschikbaar gesteld formulier. Op grond van het tweede lid kan een aanvraag voor subsidie worden ingediend vanaf 14 april 2020, of een eerder tijdstip, dat bekend gemaakt wordt via www.uwv.nl, tot en met 5 juni 2020.
4.3.
Tussen partijen is allereerst in geschil of eiseres tijdig een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de NOW-1 heeft ingediend.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de brief van eiseres van 9 april 2020 niet worden aangemerkt als aanvraag in de zin van de NOW-1. Uit artikel 8, eerste lid, van de NOW-1 volgt dat aanvragen door middel van een door de minister beschikbaar gesteld formulier moeten worden ingediend. Uit de toelichting op de NOW-1 volgt eveneens dat aanvragen alleen kunnen worden ingediend via het daarvoor ontworpen formulier dat via www.uwv.nl beschikbaar wordt gesteld.1 Eiseres heeft met haar verzoek van 9 april 2020 geen gebruik gemaakt van dit formulier. De rechtbank is van oordeel dat de brief ook inhoudelijk gezien niet als aanvraag is aan te merken, nu in de brief om een aanpassing van de NOW-1 wordt verzocht. Nu de brief van 9 april 2020 niet als aanvraag kan worden aangemerkt, heeft eiseres met de brief van 11 december 2020 niet tijdig een aanvraag ingediend.
4.5.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het niet mogelijk is om af te wijken van de in de NOW-1 bepaalde uiterlijke datum waarop de aanvraag kan worden ingediend. Er is geen zogenoemde hardheidsclausule in de NOW-1 opgenomen die het mogelijk zou maken om in schrijnende gevallen een uitzondering te maken. De wetgever heeft hier bewust voor gekozen. De NOW-1 is een noodmaatregel die snel en eenvoudig moest kunnen worden uitgevoerd om grote aantallen aanvragen op korte termijn te kunnen afhandelen. De wetgever heeft onderkend dat hierdoor in bepaalde gevallen niet tot uitkering kan worden overgegaan. Dat is een bewuste keuze geweest. Het is in deze situatie niet aan de bestuursrechter om een door de wetgever afgebakende aanvraagtermijn terzijde te schuiven.
4.6.
Het voorgaande betekent dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Gelet hierop komt de rechtbank aan de overige beroepsgronden niet toe.
5. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, indien de aanvraag wel tijdig zou zijn ingediend, dit eveneens tot een afwijzende beslissing zou hebben geleid, nu geen sprake is van omzet in de referentieperiode.
6. Voor zover eiseres om schadevergoeding in de vorm van nadeelcompensatie heeft verzocht, overweegt de rechtbank dat dit verzoek in het geheel niet is onderbouwd en dat hiervoor een aparte rechtsgang open staat.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.