RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Den Haag
CdW/c
Rep.nr.: 9002269 RP VERZ 21-50069
Datum: 19 mei 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A.J. Tavasszy,
de besloten vennootschap Sito Pharma B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verwerende partij,
gemachtigde: voorheen mr. E.T. Oonincx-Vreeburg, thans mr. H.M. Hueting.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “Sito Pharma”.
1 Het procesverloop
1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 1 februari 2021, het verweerschrift en de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Op 21 april 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Verschenen zijn [verzoeker] in persoon, vergezeld van zijn partner [naam partner] , bijgestaan door mr. A.J. Tavasszy, en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] namens Sito Pharma, bijgestaan door mr. H.M. Hueting. Door beide gemachtigden zijn pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Vervolgens is beschikking bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1954, is op 3 november 2014 in dienst getreden bij Sito Pharma. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van [functie] , met een salaris van laatstelijk € 6.036,62 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. In artikel 2 van de arbeidsovereenkomst staat, voor zover relevant, het volgende:
“(…) Op deze arbeidsovereenkomst zijn de Richtlijnen van de KNMP inzake arbeidsvoorwaarden welke zijn verdisconteerd in de Arbeidsvoorwaardenregeling loondienst apothekers van toepassing (zie bijlage). De toekomstige Richtlijnen c.q. wijzigingen in de Richtlijnen maken integraal onderdeel uit dan de arbeidsovereenkomst behoudens de situatie waarin partijen (werkgever en werknemer) deze wijziging uitdrukkelijk schriftelijk afwijzen. Vorenstaande geldt ten aanzien van de Richtlijnen voor zover de wijziging niet toeziet op de wijziging van een (toekomstige) wettelijke regel(ing). Wettelijke wijzigingen werken direct door in de arbeidsvoorwaardenregeling en de arbeidsovereenkomst.”
2.2.
In de Arbeidsvoorwaardenregeling Loondienst Apothekers (hierna: de arbeidsvoorwaardenregeling) staat, voor zover relevant, het volgende:
“
Artikel 2
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
(…)
v. Pensioenpremie:
De basispremie ofwel de afgeleide van de basispensioenpremie zoals deze blijkt uit de tabel van Stichting Pensioenfonds Openbare Apotheken (SPOA).
(…)
Artikel 9
1. De arbeidsovereenkomst eindigt:
f. op de eerste maand waarin de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, dan wel door opzegging door de werknemer met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, indien de werknemer gebruik maakt van de pré-pensioenregeling.
(…)
Artikel 14
1. De basispensioenpremie ofwel de afgeleide van de basispensioenpremie zoals deze blijkt uit de tabel van SPOA wordt voor 1/3 deel door de werknemer en 2/3 deel door de werkgever betaald (op grond van de basis pensioenleeftijd van 65 jaar). Het staat werknemer vrij om gebruik te maken van aanvullende pensioenregelingen. De kosten voor deze aanvullende regelingen komen voor rekening van de werknemer.
2. Voor werknemers die op 1 januari 2006 voor 1 januari 1950 waren geboren geldt, op grond van de wettelijke overgangsregeling, nog wel de basispensioenleeftijd van 62 jaar.
3. Partijen kunnen afspraken maken over de afrekening van de methodiek voor de betaling van de pensioenpremie. De voorkeur gaat uit naar een maandelijkse betaling, zodat de werknemer niet met betaling van te grote premies ineens geconfronteerd wordt.
4. Indien gekozen is voor een systematiek van vooruitbetaalde pensioenpremies moeten partijen rekening houden met de terugbetaling van die pensioenpremies waar de werknemer geen recht (meer) op heeft wegens het beëindigen van het dienstverband.”
2.3.
In het Uniform Pensioenoverzicht 2020 (hierna: het pensioenoverzicht) dat de Stichting Pensioenfonds Openbare Apothekers (hierna: SPOA) aan [verzoeker] heeft verstrekt is als pensioenrichtleeftijd voor hem vermeld: “68 jaar” en als pensioendatum: “1 september 2022”.
2.4.
Bij brief van 2 september 2020 heeft mevrouw [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) namens Sito Pharma, voor zover relevant, het volgende aan [verzoeker] bericht:
“Dit in verband met jou positie als [functie] van [locatie] en vooruit blikkend op je aankomend AOW leeftijd hebben wij tijdens ons eerste gesprek, bij ons thuis, op 15 jan 2020 uitgebreid gesproken over de AOW leeftijd en wettelijke reglement na de WAO leeftijd.
Wij hebben duidelijk aangegeven conform de wetgeving te willen handelen.
In dat gesprek had jij al aangegeven te willen gaan stoppen, het werken werd zwaarder en je gezondheid speelde ook een rol. Dat kunnen wij ook beamen.
Daarnaast had je ook aangegeven, de activiteiten in TRU Pharma en Consultancy B.V. op te willen opstarten.
Voor de record, hadden we al eerder afgesproken om de overdracht van aandelen die wij als twee andere aandeelhouders in TRU Pharma en Consultancy B.V. geheel over te dragen aan jouw gelieerd bedrijf, om je zodoende de ruimte te bieden volledig en zelfstandig verder te kunnen gaan. De aandelen zijn conform afspraak reeds overgedragen.
Op vrijdag 14 augustus jl. hebben wij in het tweede gesprek gericht gesproken over je AOW gerechtigde leeftijd, die op 2 dec 2020 ingaat en dien ten gevolge de beëindiging van dienst verband conform contractuele en wettelijke opzeg termijn toe te passen.
Jij hebt in ons laatste gesprek, in dat geval aangeven, als eventuele optie eerder uit dienst te willen treden. Om je de ruimte te bieden, was daar in principe geen bezwaar met in acht neming van contractuele c.q. wettelijke opzeg termijn. Daar zou je nog op korte termijn duidelijkheid over geven.
De andere optie om aan te blijven tot augustus 2021, hebben wij serieus in acht genomen.
(…)
Aangezien wij niets van je hebben vernomen over eerder vertrek / uitdiensttreding, nemen wij het voortouw. Zoals je zelf weet is in deze tijd, zeker met verandering ten gevolge van Covid- 19, in onze branche een uitdaging het hoofd boven water te houden.
Voor continuïteit en in het belang van [locatie] hebben wij gekozen om verder te gaan met een nieuw aangetrokken [functie] en bevestigen wij daardoor de officiële opzegging van dienstverband tussen u en Sito Pharma / [locatie] , ingaande op 2 december 2020, middels deze brief.”
2.5.
Bij e-mail van 23 september 2020 heeft [verzoeker] aan [betrokkene 1] bericht hoeveel vakantiedagen hij in 2019 en 2020 heeft opgenomen, en hoeveel vakantiedagen hij nog wenst op te nemen. Daarbij heeft hij vermeld dat zijn laatste werkdag op 30 oktober 2020 is.
2.6.
Bij brief van 27 november 2020 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan Sito Pharma medegedeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is. Daarbij heeft hij Sito Pharma verzocht de opzegging in te trekken en [verzoeker] in de gelegenheid te stellen om zijn werkzaamheden voort te zetten.
2.7.
Bij brief van 14 januari 2021 heeft SPOA, voor zover relevant, het volgende aan [verzoeker] bericht:
“Naar aanleiding van uw e-mailbericht d.d. 4 januari jl. bevestigen wij u dat wij uw pensioendatum hebben vervroegd van 1 september 2022 naar 1 februari 2021. Uw uitdiensttreding per 2 december hebben wij ook verwerkt”.
3 Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad Sito Pharma te veroordelen:
- -
tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 13.220,18 bruto aan transitievergoeding binnen 14 dagen na betekening van de beschikking;
- -
tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 93.486,67 bruto, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag aan billijke vergoeding binnen 14 dagen na betekening van de beschikking;
- -
tot betaling van de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan dit verzoek heeft [verzoeker] – kort gezegd en voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd. Op grond van artikel 7:669 lid 4 BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst opzeggen in verband met of na het bereiken van de tussen partijen overeengekomen leeftijd waarop de arbeidsovereenkomst eindigt of, indien geen andere leeftijd is overeengekomen, de AOW-gerechtigde leeftijd. In het onderhavige geval is een andere leeftijd overeengekomen dan de AOW-gerechtigde leeftijd, namelijk de pensioengerechtigde leeftijd. [verzoeker] is verplicht aangesloten bij SPOA en uit het onder 2.3 vermelde pensioenoverzicht blijkt dat [verzoeker] de pensioengerechtigde leeftijd op 1 september 2022 bereikt. De AOW wordt in de arbeidsvoorwaardenregeling nergens genoemd, in tegenstelling tot het pensioen bij SPOA. Het pensioen bij SPOA is iets waar je premie voor moet betalen en wat duidelijk een aanvullend pensioen is (artikel 2 onder v en artikel 14 van de arbeidsvoorwaardenregeling). Dat er meer “andere leeftijden” zijn, blijkt ook uit artikel 9 lid 1 sub f van de arbeidsvoorwaardenregeling. Daar wordt niet alleen de pensioengerechtigde leeftijd genoemd, maar ook de pré-pensioenregeling indien de werknemer daarvan gebruik maakt. Het woord “indien” geeft aan dat het aan de werknemer is om wel of niet voor het prepensioen te kiezen. De term “pré” betekent dat het (pre)pensioen vóór iets anders komt, namelijk vóór de pensioenregeling, want anders zou de toevoeging “pré” er niet staan. De pré-pensioenregeling is een regeling van SPOA. De termen “pensioenregeling” en “pensioen” zijn daarom ook aan SPOA gekoppeld; zij hebben niets met de AOW te maken. Met de term “pensioengerechtigde leeftijd” in de arbeidsvoorwaardenregeling wordt aldus bedoeld de leeftijd waarop de werknemer in aanmerking komt voor uitkeringen op grond van de pensioenregeling van SPOA. In het onderhavige geval is dat vanaf 1 september 2022. De conclusie is dat Sito Pharma de arbeidsovereenkomst niet had mogen opzeggen tegen 2 december 2020 wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Ingevolge artikel 7:781 lid 1 sub a BW maakt [verzoeker] aanspraak op een billijke vergoeding van € 93.486,67 bruto, nu Sito Pharma de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Tevens is Sito Pharma een transitievergoeding van € 13.220,18 bruto verschuldigd. Door de verkeerde opzegging is de uitzondering zoals vermeld in artikel 7:673 lid 7 sub b BW immers niet van toepassing.
5 De beoordeling
5.1.
Ter beoordeling staat de vraag of aan [verzoeker] zowel een transitievergoeding als een billijke vergoeding moet worden toegekend. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat Sito Pharma de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd wegens het bereiken van de AOW-leeftijd, terwijl voor hem een afwijkende leeftijd geldt als bedoeld in artikel 7:669 lid 4 BW.
5.2.
Sito Pharma heeft aangevoerd dat partijen bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst de einddatum van 2 december 2020 (de datum waarop [verzoeker] thans de AOW-leeftijd bereikt) voor ogen hadden, maar dit is door [verzoeker] betwist en een dergelijke einddatum blijkt ook niet uit de arbeidsovereenkomst. Wel stelt de kantonrechter vast dat de arbeidsvoorwaardenregeling is geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomst en dat in die regeling een pensioenontslagbeding is opgenomen. In artikel 9 lid 1 sub f van de arbeidsvoorwaardenregeling is namelijk neergelegd dat de arbeidsovereenkomst eindigt op de eerste van de maand waarin de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De vraag die partijen verdeeld houdt is wanneer [verzoeker] geacht kan worden de pensioengerechtigde leeftijd te hebben bereikt: op 2 december 2020, dus bij het bereiken van de AOW-leeftijd van 66 jaar en vier maanden, of op 1 september 2022 zoals als pensioendatum staat vermeld op het pensioenoverzicht. Tussen beide data zitten 21 maanden en dat maakt een belangrijk verschil voor de aanspraken die [verzoeker] al dan niet heeft.
5.3.
Anders dan Sito Pharma meent, is de kantonrechter van oordeel dat het begrip “pensioengerechtigde leeftijd” uit artikel 9 lid 1 sub f van de arbeidsvoorwaardenregeling moet worden uitgelegd aan de hand van de zogenaamde CAO-norm. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt de CAO-norm toegepast op regelingen die naar hun aard bestemd zijn de rechtspositie van derden te beïnvloeden, zonder dat die derden invloed hebben (gehad) op de inhoud of de formulering van die regeling, terwijl de onderliggende partijbedoeling voor die derden niet kenbaar is. Niet is gesteld, noch is gebleken dat partijen invloed hebben gehad op de bewoordingen van de bepalingen in de arbeidsvoorwaardenregeling, zodat de CAO-norm moet worden gehanteerd. De in het kader van de Haviltex-maatstaf aangevoerde stelling van Sito Pharma dat partijen zich hebben gedragen overeenkomstig het uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst per 2 december 2020 zou eindigen wegens het bereiken van de AOW-leeftijd, hetgeen overigens door [verzoeker] wordt betwist, behoeft daarmee geen bespreking meer.
5.4.
De CAO-norm houdt in dat aan een bepaling van een cao (in dit geval dus van de arbeidsvoorwaardenregeling) een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van die regeling worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
5.5.
Geen van partijen heeft gesteld dat een gepubliceerde schriftelijke toelichting op de arbeidsvoorwaardenregeling voorhanden is, zodat bij de uitleg daarvan in beginsel de bewoordingen, gelezen in het licht van de gehele tekst, van doorslaggevende betekenis zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de bewoordingen van de artikelen 2 onder v, 9 lid 1 sub f en 14 van de arbeidsvoorwaardenregeling – in onderling verband en samen beschouwd – niet worden geconcludeerd dat met “pensioengerechtigde leeftijd” wordt bedoeld: de leeftijd waarop de werknemer in aanmerking komt voor uitkeringen op grond van de pensioenregeling van SPOA, zoals door [verzoeker] wordt bepleit. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.6.
In de arbeidsvoorwaardenregeling komt het begrip “pensioengerechtigde leeftijd” niet voor. Volgens normaal spraakgebruik wordt met dit begrip de AOW-leeftijd bedoeld. Er is geen reden om aan te nemen dat objectief gezien de woorden “pensioengerechtigde leeftijd” iets anders betekenen dan de voor de werknemer geldende AOW-leeftijd. Artikelen 2 onder v en 14 lid 1 van de arbeidsvoorwaardenregeling verwijzen weliswaar naar de tabel van SPOA, maar daaruit volgt niet dat met de pensioengerechtigde leeftijd wordt bedoeld de leeftijd waarop de werknemer in aanmerking komt voor uitkeringen op grond van de pensioenregeling van SPOA. Een strikte lezing van beide artikelen brengt immers met zich mee dat slechts voor de inhoud van de ‘basispensioenpremie’ wordt verwezen naar de tabel van SPOA.
5.7.
Daarnaast volgt uit de mogelijkheid van de werknemer om gebruik te maken van de
pré-pensioenregeling – zoals vermeld in artikel 9 lid 1 sub f van de arbeidsvoorwaardenregeling – niet dat de pensioengerechtigde leeftijd is gekoppeld aan de pensioenregeling van SPOA. De arbeidsvoorwaardenregeling verwijst in het geheel niet naar de (reguliere) pensioenregeling van SPOA, zodat om die reden niet valt in te zien waarom die regeling de inhoud van de arbeidsvoorwaardenregeling zou bepalen. Daarbij komt dat het niet ongebruikelijk is dat pensioenregelingen werknemers de mogelijkheid bieden om veel eerder dan de pensioengerechtigde leeftijd met pensioen te gaan. Dat over deze mogelijkheid wordt gesproken in artikel 9 lid 1 sub f van de arbeidsvoorwaardenregeling, betekent echter niet automatisch dat de pensioengerechtigde leeftijd is gekoppeld aan de pensioenregeling van SPOA.
5.8.
Voorts verwijst [verzoeker] ter onderbouwing van zijn stelling dat met de pensioengerechtigde leeftijd is gedoeld op de leeftijd waarop de werknemer in aanmerking komt voor uitkeringen op grond van de pensioenregeling van SPOA naar het pensioenoverzicht. Ook dit kan hem niet baten. Het pensioenoverzicht noemt weliswaar als “pensioenrichtleeftijd” de leeftijd van 68 jaar, maar dit betreft een rekeneenheid die pensioenfondsen gebruiken om het fiscaal maximale pensioen te bepalen en is – bij gebrek aan aanknopingspunten in de arbeidsvoorwaardenregeling – niet hetzelfde als “pensioengerechtigde leeftijd”. Dit geldt eveneens voor de in het pensioenoverzicht vermelde pensioendatum van 1 september 2022. Dat deze datum in het pensioenoverzicht wordt genoemd betekent niet zonder meer dat de pensioengerechtigde leeftijd deze leeftijd is. De pensioengerechtigde leeftijd moet een objectief bepaalbaar, vaststaand moment zijn. De bewoordingen van de bepalingen in de arbeidsvoorwaardenregeling bieden echter geen houvast voor de gedachte dat de pensioendatum tevens de datum is waarop de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
5.9.
Nu de bepalingen uit de arbeidsvoorwaardenregeling geen aanknopingspunten bieden voor de uitleg dat met “pensioengerechtigde leeftijd” is gedoeld op de leeftijd waarop de werknemer in aanmerking komt voor uitkeringen op grond van de pensioenregeling van SPOA, dient bij de uitleg van dit begrip te worden teruggevallen op de wet. Het begrip “pensioengerechtigde leeftijd” wordt in artikel 7 lid 1 van de Algemene Ouderdomswet gedefinieerd als de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat. Aangenomen moet worden dat het pensioenontslagbeding in de arbeidsvoorwaardenregeling met de woorden “pensioengerechtigde leeftijd” daarbij aansluit. Dat leidt tot het oordeel dat onder de pensioengerechtigde leeftijd in de arbeidsvoorwaardenregeling moet worden verstaan: de leeftijd waarop het wettelijk recht op ouderdomspensioen ontstaat.
5.10.
Partijen zijn er kennelijk vanuit gegaan dat de arbeidsovereenkomst, ondanks het pensioenontslagbeding, alsnog dient te worden opgezegd teneinde te bewerkstelligen dat deze zou eindigen bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en dat de arbeidsovereenkomst per 2 december 2020 is geëindigd. De kantonrechter acht dit onjuist. Op grond van artikel 7:667 lid 1 BW eindigt de arbeidsovereenkomst wanneer de tijd is verstreken die in de overeenkomst is aangegeven. De arbeidsvoorwaardenregeling is geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomst en uit artikel 9 lid 1 sub f van de regeling volgt dat de arbeidsovereenkomst eindigt op de eerste van de maand waarin de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Opzegging van een arbeidsovereenkomst die op grond van een pensioenontslagbeding eindigt is niet vereist, aangezien dat niet in de schriftelijke overeenkomst is bepaald en dat evenmin volgens de wet of het gebruik behoort plaats te vinden (vgl. artikel 7:667 lid 2 BW). De arbeidsovereenkomst is – in het licht van het voorgaande – niet geëindigd op 2 december 2020, maar op 1 december 2020, zonder dat opzegging is vereist. [verzoeker] heeft immers in de maand december 2020 de
AOW-leeftijd van 66 jaar en vier maanden bereikt, zodat de arbeidsovereenkomst op de eerste van deze maand is geëindigd.
5.11.
De conclusie is dat Sito Pharma ingevolge artikel 7:673 lid 7, aanhef en sub b BW aan [verzoeker] geen transitievergoeding is verschuldigd, zodat het verzoek tot betaling van de transitievergoeding zal worden afgewezen. Het verzoek tot betaling van een billijke vergoeding deelt dit lot, omdat Sito Pharma de arbeidsovereenkomst niet in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd. Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af en leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter die stellingen en weren onbesproken zal laten.
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat hij ongelijk krijgt.