3.1.
Eisers vorderen, na wijziging van eis, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat Defensie onrechtmatig heeft gehandeld jegens
eisers;
2. voor recht te verklaren dat Defensie zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten koste
van de militairen;
3. voor recht te verklaren dat Defensie schadeplichtig is jegens eisers;
4. voor recht te verklaren dat Defensie ten onrechte teveel pensioenpremies heeft
ingehouden op het salaris van eisers;
primair
5. Defensie te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan eisers zoals
becijferd door actuarieel kantoor Sprenkels en Verschuren van € 135.725,-, althans € 55.232,-, althans € 18.482,-, althans tot het bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vaststelt, althans nader op te stellen bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening; dit op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag na 14 dagen na betekening van dit vonnis;
subsidiair
6. Defensie te veroordelen om aan eisers de sinds 2004 teveel ingehouden
werknemersbijdragen terug te betalen, zoals bevestigd door actuarieel kantoor Sprenkels en Verschuren van € 55.231,- althans € 18.482,-, althans tot het bedrag dat de kantonrechter in goede justitie vaststelt, althans nader op te stellen bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening; dit op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag na 14 dagen na betekening van dit vonnis;
in alle gevallen
7. Defensie te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte
van € 6.284,44; dit op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag na 14 dagen na betekening van dit vonnis;
8. Defensie te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten, te
vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf 7 dagen na datum vonniswijzing tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
Eisers leggen aan hun vorderingen, kort samengevat, het navolgende ten grondslag.
In 2004 zijn alle deelnemers aan de ABP-pensioenregeling, met uitzondering van de militairen, overgestapt van een eindloonregeling naar een middelloonregeling. Voor militairen bleef tot 2019 de eindloonregeling gehandhaafd. Gelet hierop is in 2004 tussen Defensie en de vakcentrales in het Sectoroverleg Defensie (hierna: het SOD) een koppelafspraak gemaakt. Op basis van deze koppelafspraak zou de werknemerspremie voor militairen worden verhoogd met afzonderlijke premieopslagen, wanneer handhaving van de eindloonregeling zou leiden tot meerkosten voor de Defensie. Als gevolg van de handhaving van de eindloonregeling voor militairen mochten immers geen meerkosten ontstaan voor andere overheidssectoren. Om te beoordelen of sprake is van meerkosten moeten de werkelijke eindloonkosten voor de militairen worden vergeleken met de middelloonkosten, bij de berekening waarvan moet worden uitgegaan dat de militairen deelnemen aan dezelfde middelloonregeling als die voor burgerpersoneel geldt. Dat de premieopslag is gekoppeld aan meerkosten blijkt zowel uit de tekst van de koppelafspraak uit 2004 als uit de objectief kenbare bedoeling, die volgt uit de verslagen van het SOD waarin telkenjare overleg is gepleegd over de vaststelling van de door Defensie in te houden premie in verband met de door Defensie af te dragen bedragen aan ABP vanwege de door ABP aan de militairen uit te keren ouderdomspensioenen op basis van de voor militairen geldende eindloonregeling.
Gebleken is, aldus eisers, dat er geheel geen meerkosten waren, behoudens het jaar 2014. Dat volgt uit het als productie 1 bij dagvaarding overgelegde rapport van [X] . Defensie wist ook dat er geen meerkosten waren, althans had dit moeten weten. Defensie heeft nagelaten de vakcentrales te informeren over de omstandigheid dat er geen meerkosten waren. De vakcentrales verkeerden dus ten onrechte in de veronderstelling dat telkens een premieopslag werd toegepast wegens hogere kosten van de eindloonregeling. Wanneer de vakcentrales dit wel hadden geweten dan waren de regelingen in het SOD nimmer tot stand gekomen op de wijze als zij daar zijn overeengekomen.
Defensie heeft wanprestatie gepleegd en/of onrechtmatig gehandeld, door ondanks de wetenschap dat er geen meerkosten waren toch premieopslagen te incasseren bij de militairen, onder wie eisers. Door deze wanprestatie en/of dit onrechtmatig handelen hebben eisers schade geleden. Deze schade bestaat uit de afzonderlijke premieopslagen die Defensie ten onrechte heeft ingehouden en de structurele premieopslag van 5% (de stijging van 25 naar 30%) die vanaf 2006 is ingehouden op het loon van eisers. Tot slot is Defensie schadeplichtig omdat – ondanks de lagere pensioenlasten voor militairen in de eindloonregeling – geen premieafslag is toegepast.
3.3.
Voorts leggen eisers aan hun vordering te grondslag dat Defensie zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten koste van de militairen door premieopslagen in te houden voor niet bestaande meerkosten. Daartegenover zijn de militairen verarmd door het niet toepassen van premieafslagen wegens minderkosten. Deze verrijking van Defensie en verarming van de militairen is een direct gevolg van het ten onrechte inhouden van te hoge premiebedragen en het niet juist voorlichten van de vakcentrales.
Eveneens is sprake van onverschuldigde betaling, doordat de militairen ten onrechte te hoge premieopslagen hebben betaald aan Defensie. Deze premieopslagen zijn dus zonder rechtsgrond betaald. Eisers vorderen dan ook veroordeling van Defensie tot vergoeding van -kort gezegd- de premieopslagen.
Eisers hebben hun schade becijferd op € 135.725,- en hierbij onderscheid gemaakt tussen verschillende schadeposten, namelijk i) afzonderlijke premieopslagen ii) structurele premieopslagen en iii) premieafslagen. Voor de onderbouwing van hun schade verwijzen eisers naar het rapport van [X] . Voor zover de kantonrechter zou menen dat de schade onvoldoende is onderbouwd, vorderen eisers de geleden schade te begroten, althans nader op te laten maken bij staat, aangezien de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk is gemaakt.
Tot slot vorderen eisers vergoeding van de door hun gemaakte kosten voor het rapport van [X] , ten bedrage van € 6.284,44.